Uitspraak 201903110/1/A3


Volledige tekst

201903110/1/A3.
Datum uitspraak: 15 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2019 in zaak nr. 18/5193 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2018 heeft het college een aanvraag van [appellante] om afgifte van een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 13 juli 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 14 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.E. Carter, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante], 39 jaar, woont met haar echtgenoot en twee kinderen in de […] te Amsterdam in een woning met drie kamers op de derde verdieping. Het appartementencomplex heeft geen lift. [appellante] heeft rug- en knieklachten waardoor het voor haar lastig is om trap te lopen. Om deze reden heeft zij een urgentieverklaring aangevraagd.

Het college heeft de aanvraag afgewezen. Volgens het college is er geen sprake van een ernstig medisch probleem omdat er geen sprake is van een levensontwrichtende situatie. Daarbij heeft het college een advies van een arts van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (hierna: GGD) van 26 maart 2018 gebruikt. Uit dat advies volgt volgens het college dat er onvoldoende medische feiten zijn gevonden die een ernstige beperking in het traplopen onderbouwen. De klachten konden worden verholpen met meer oefeningen en bewegen, aldus het college. Bij de beoordeling van het bezwaar heeft het college opnieuw advies ingewonnen bij de GGD-arts. Bij brief van 19 juni 2018 laat de GGD-arts weten dat hij niet van standpunt is gewijzigd. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar rechtmatig geacht.

Het hoger beroep

2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de aanvraag mocht afwijzen. Het advies van de GGD-arts had niet doorslaggevend mogen zijn omdat het geen goed beeld van de werkelijke situatie gaf. Het onderzoek van de GGD-arts is ondeugdelijk aangezien er geen onderzoek is verricht naar de oorzaak van haar lichamelijke beperkingen. Er is voldoende reden om te twijfelen aan dat advies. Haar klachten nemen immers alleen maar toe, zo volgt ook uit een verklaring van een onafhankelijke arts van 25 april 2019. Inmiddels is zij ter behandeling van de klachten verwezen naar een neuroloog. Gelet op de toename van de klachten, moest er een medisch onderzoek worden gedaan door de GGD. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte verklaringen van haar huisarts en maatschappelijk werker terzijde geschoven, aldus [appellante].

Wettelijk kader

3.    Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

4.    Uit artikel 2.6.5 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Huisvestingsverordening) volgt dat het college de urgentieverklaring weigert indien de aanvrager niet valt onder één van de in onder andere artikel 2.6.8 van de Huisvestingsverordening opgenomen urgentiecategorieën. Een urgentieverklaring kan op grond van dat artikel worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, van de Huisvestingsverordening genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager op grond van medische redenen dringend woonruimte nodig heeft en niet behoort tot de in artikel 2.6.7 van de Huisvestingsverordening bedoelde urgentiecategorieën. Ter invulling van deze bevoegdheden heeft het college de Beleidsregels urgenties opgesteld. Uit deze beleidsregels volgt dat pas sprake is van een ernstig medisch probleem als dat probleem levensontwrichtend is en ertoe leidt dat de aanvrager niet meer in staat is om zelfstandig te functioneren. De ernstige en levensontwrichtende aard van het medische probleem blijkt uit medische verklaringen van één of meer behandelend artsen of specialisten, die door de GGD kunnen worden opgevraagd. Ook dient het medische probleem mede te worden veroorzaakt door de woonsituatie of wordt de behandeling van het probleem aantoonbaar in hoge mate ongunstig beïnvloed door de woonsituatie. Het beleid in de gemeente Amsterdam is zeer strikt in het toekennen van voorrang op andere woningzoekenden en is gericht op gezinnen met kinderen die door overmacht dakloos zijn of dreigen te worden en op woningzoekenden met ernstige medische problemen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 9 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU3765), is het restrictieve beleid dat het college in dat kader voert, niet onredelijk.

4.1.    Uit het advies van de GGD-arts blijkt dat hij een spreekuurcontact heeft gehad met [appellante] en dat hij informatie heeft ingewonnen bij haar huisarts. Verder heeft de GGD-arts brieven van de huisarts van 16 maart 2018, de neuroloog van 23 oktober 2017 en de fysiotherapeut van 22 januari 2018 geraadpleegd. Op basis hiervan heeft de GGD-arts geconcludeerd dat [appellante] enige moeite had bij het traplopen. Ze liep in een rustig tempo één trap op en af en hield daarbij de trapleuning vast. Binnen enige tijd zou zij een behandeling bij de fysiotherapeut hervatten. Zij is zelfredzaam en kan zelfstandig wonen. De GGD-arts concludeert in zijn advies dat er onvoldoende medische feiten zijn gevonden die een ernstige beperking in het traplopen kunnen onderbouwen. Het advies voor de klachten bestond uit meer oefeningen gaan doen en bewegen. Afgifte van een urgentieverklaring is om deze redenen niet te rechtvaardigen, aldus de GGD-arts.

Tijdens de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie op 12 juni 2018 heeft [appellante] een verklaring van Fysius Rugexperts van 7 juni 2018 overgelegd. Het college heeft naar aanleiding daarvan opnieuw advies ingewonnen bij de GGD-arts. In dat advies staat dat hij de brief van Fysius heeft bestudeerd. Daaruit blijkt dat traplopen niet onmogelijk was en een reductie van de klachten binnen drie maanden bereikt kon worden. De GGD-arts is bij zijn advies gebleven om geen urgentie op medische gronden af te geven.

4.2.    Uit de adviezen van de GGD-arts blijkt dat [appellante], zij het enigszins moeizaam, kon traplopen. Ook was de verwachting dat de medische klachten die zij ervaart bij het traplopen met het doen van oefeningen en veel bewegen zouden reduceren. Bovendien volgt uit de verklaring van Fysius Rugexperts van 7 juni 2018 dat de verwachting was dat de rugklachten binnen drie maanden zouden reduceren. Onder deze omstandigheden zijn de medische klachten niet levensontwrichtend en bovendien kan [appellante] volgens de adviezen zelfstandig functioneren in haar woning. De Afdeling is daarom van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen ernstig medisch probleem is dat afgifte van een urgentieverklaring rechtvaardigt. Het onderzoek van de GGD-arts is niet ondeugdelijk. Uit het advies van de arts blijkt immers dat hij zich heeft gebaseerd op een spreekuurmoment en verklaringen van de neuroloog, de huisarts en de fysiotherapeut. Dat geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek.

Bij de rechtbank heeft [appellante] een verklaring van een huisarts van 30 juli 2018 en een maatschappelijk werker van 11 maart 2019 overgelegd. Bij het hogerberoepschrift heeft [appellante] een nieuwe verklaring van de huisarts van 25 april 2019 en medische verklaringen van 19 en 26 juli 2019 gevoegd. Deze verklaringen dateren van na het besluit van 13 juli 2018. Volgens deze stukken zijn de medische klachten van [appellante] verergerd. Onder meer de huisarts heeft dat geconcludeerd op basis van nieuwe medische inzichten. De Afdeling dient echter te beoordelen of het college op 13 juli 2018, uitgaande van de feiten zoals die op die datum voorlagen, de eerdere weigering in stand heeft kunnen laten. Dat betekent dat de door [appellante] gestelde verergering van de klachten geen rol kan spelen in de beoordeling van het hoger beroep. Weliswaar kunnen nadere bewijsstukken bijdragen aan de verduidelijking van de feiten zoals die waren ten tijde van het besluit op 13 juli 2018, maar dat kan niet indien die bewijsstukken informatie bevatten over feiten die nog niet bekend waren op het moment dat het college moest besluiten. De wet draagt de bestuursrechter immers niet op om besluiten te nemen, maar om besluiten van bestuursorganen aan het recht te toetsen. Dit betekent dat de bestuursrechter, tenzij uit de wet of een andere rechtsregel anders voortvloeit, zijn oordeel moet baseren op de feiten zoals die waren op het tijdstip waarvan het bestuursorgaan bij het bestreden besluit moest uitgaan. Ook in dit geval dient de Afdeling te beoordelen of het college op basis van de feiten zoals die waren ten tijde van het besluit op het bezwaar in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De door [appellante] ingebrachte verklaringen dateren van na het besluit op bezwaar, bevatten nieuwe medische informatie en kunnen daarom niet tot het oordeel leiden dat het college niet tot het besluit van 13 juli 2018 had kunnen komen. Dat het college naar aanleiding van deze nieuwe gegevens heeft ingestemd met een herkeuring van [appellante] en dat de GGD-arts een nieuw advies zal uitbrengen kan ook geen rol spelen in dit geding. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de GGD-arts aan de hand van de nieuwe gegevens zal beoordelen of de situatie is verslechterd. Omdat dit onderzoek ook betrekking heeft op feiten van na het besluit van 13 juli 2018, wacht de Afdeling de resultaten van de herkeuring niet af.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020

582-857.

BIJLAGE

Huisvestingsverordening Amsterdam 2016

Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring

[…]

3. Burgemeester en wethouders weigeren vervolgens het aangevraagde indien de aanvrager niet valt onder één van de in artikel 2.6.6 tot en met 2.6.8 opgenomen urgentiecategorieën.

[…]

Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentiecategorieën

1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:

[…]

b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;

[…]

Beleidsregels urgenties

Hoofdstuk 2, paragraaf 10. Urgentiecategorie medische of sociale redenen (sociaal-medische urgentie HVV 2.6.8 lid 1b)

De aanvraag van urgentieverklaring op basis van dit artikel wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden.

a. Daarnaast kan de urgentie alleen worden verkregen als de aanvrager met één of meer van de volgende problemen wordt geconfronteerd:

I. Ernstige medische problemen

[…]

b. De bovengenoemde problemen zijn levensontwrichtend en leiden ertoe dat de aanvrager niet meer in staat is om zelfstandig te functioneren;

c. Een zelfstandige woning vormt een substantieel deel van de oplossing voor bovengenoemd probleem;

d. Indien het probleem niet of slechts beperkt opgelost wordt door een andere woonruimte, of als de aanvrager meer gebaat is bij inzet van een voorliggende voorziening (medische of psychische zorg, of begeleiding) wordt dat aanvraag afgewezen op grond van artikel 2.6.5 lid 1d) of lid 1f);

Hoofdstuk 2, paragraaf 11. Aanvullende voorwaarden bij regel 10, lid a I (ernstige medische problemen)

a. De ernstige en levensontwrichtende aard van het medische probleem blijkt uit medische verklaringen van één of meer behandelend artsen of specialisten, welke door de GGD kunnen worden opgevraagd;

[…]

c. Het probleem wordt mede veroorzaakt door de woonsituatie, dan wel de behandeling van het probleem wordt aantoonbaar in hoge mate ongunstig beïnvloed door de woonsituatie;

[…]