Uitspraak 201900148/1/A3


Volledige tekst

201900148/1/A3.
Datum uitspraak: 8 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Oud Gastel, gemeente Halderberge,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 november 2018 in zaak nr. 18/693 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Halderberge.

Procesverloop

Bij brief van 24 januari 2018 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn verzoek om hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) informatie te verstrekken.

Bij besluit van 19 juli 2018 heeft het college alsnog een besluit op het Wob-verzoek van [appellant] genomen.

Bij besluit van 10 oktober 2018 heeft het college het besluit van 19 juli 2018 aangevuld.

Bij uitspraak van 23 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 19 juli 2018 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover het college daarin heeft nagelaten het Wob-verzoek van [appellant] door te zenden naar een ander bestuursorgaan, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven en het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2018 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2019, waar [appellant] is verschenen.

Overwegingen

Wob-verzoek

1.    Bij brief van 9 januari 2017 heeft [appellant] het college op grond van de Wob verzocht hem de volgende documenten te verschaffen:

"1) de milieuvergunningen vanaf de oprichting voor het bedrijf [locatie 1] te Oud-Gastel;

2) de rapportages en correspondentie omtrent tussen 1995 en heden uitgevoerde milieucontroles op het bedrijf [locatie 1] te Oud-Gastel;

3) gegevens waaruit blijkt dat op 1 december 2006 bij het in werking treden van het Besluit milieubeheer, op het bedrijf [locatie 1] te Oud-Gastel nog bedrijfsmatig vee werd gehouden (controlerapport, meitellingen, mestboekhouding, en dergelijke);

4) meldingen gedaan door het bedrijf tussen 1 december 2006 en heden op grond van het Besluit milieubeheer, thans Activiteitenbesluit;

5) publicatie van deze meldingen alsmede correspondentie over die meldingen tussen aanvrager en gemeente."

2.    Ter toelichting op zijn verzoek heeft [appellant] medegedeeld dat hij sinds 1972 in een burgerwoning woont aan de [locatie 2] te Oud Gastel. In 2011 kwam het naastgelegen voormalige agrarische bedrijf aan de [locatie 1] te koop te staan. In 2014 is dit bedrijf verkocht. Het Wob-verzoek heeft betrekking op het voormalige agrarische bedrijf.

De procedurele voorgeschiedenis

3.    Op 29 maart 2017 heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het Wob-verzoek door het college. Bij uitspraak van 6 juni 2017 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard en het college op straffe van een dwangsom opgedragen binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op het Wob-verzoek te nemen. Omdat het college geen besluit nam, heeft [appellant] op 24 januari 2018 wederom beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De besluiten van het college

4.    Het college heeft op 19 juli 2018 een besluit genomen op het Wob-verzoek. Het college heeft daarbij aan [appellant] medegedeeld dat [appellant] reeds op 20 juni 2017 alle documenten heeft ontvangen waarover het college beschikt, inclusief de documenten die onder de uitzonderingsgronden van de artikelen 10 en 11 van de Wob vallen. Voorts heeft het college medegedeeld dat het niet de beschikking heeft over alle door [appellant] gevraagde documenten en dat het Wob-verzoek in zoverre om die reden wordt afgewezen.

Bij besluit van 10 oktober 2018 heeft het college met toepassing van artikel 4 van de Wob het Wob-verzoek van [appellant], voor wat betreft de meitellingen en de mestboekhouding, doorgezonden naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RvO).

De aangevallen uitspraak

5.    De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat het beroep van [appellant] erop neerkomt dat hij het standpunt inneemt dat het college niet alle gevraagde informatie openbaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft hierover overwogen dat de ontkenning van het college dat het over meer documenten beschikt dan het heeft verstrekt op zichzelf niet ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft vervolgens aan de hand van de door het college overgelegde inventarislijst beoordeeld of [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat bepaalde documenten toch onder het college berusten. Volgens de rechtbank is [appellant] er niet in geslaagd dit aannemelijk te maken. De rechtbank is vervolgens tot de conclusie gekomen dat het college inhoudelijk niet een onjuiste beslissing heeft genomen op het Wob-verzoek.

Hoger beroep

6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het college in zijn standpunt is gevolgd dat er niet meer documenten onder het college berusten. Hij voert aan dat het college meer documenten moet hebben dan de documenten die het college bij brief van 13 juni 2017 aan de rechtbank heeft overgelegd en die hij op 20 juni 2017 heeft ontvangen. Zo wijst hij erop dat bij een milieuvergunning altijd de aanvraag en een plattegrond als bijlage zijn toegevoegd en dat hij deze niet heeft ontvangen. Ook bij een melding wordt altijd een plattegrond bijgevoegd. Voorts voert hij aan dat hij niet de gevraagde informatie over de meitellingen en mestgegevens heeft ontvangen. [appellant] vraagt zich dan ook af of het college wel voldoende inspanning heeft geleverd om de gevraagde informatie in het archief te vinden. Verder voert [appellant] aan dat de documenten die hij heeft ontvangen onjuistheden bevatten.

6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:292), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust.

6.2.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het alle bij hem berustende gegevens waar het Wob-verzoek op ziet openbaar heeft gemaakt. Het college wijst daarbij op hetgeen het bij brief van 13 juni 2017 aan de rechtbank heeft overgelegd, hetgeen bij brief van 20 juni 2017 aan [appellant] is verstrekt en hetgeen verder in beroep is overgelegd. De Afdeling stelt vast dat het college om en nabij 1.500 documenten heeft verstrekt en dat bij deze documenten ook aanvragen en plattegronden zijn bijgevoegd. Het standpunt van het college dat het alle bij hem berustende gegevens waar het Wob-verzoek op ziet openbaar heeft gemaakt, komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. [appellant] heeft door slechts in globale bewoordingen te beschrijven dat aanvragen en plattegronden ontbreken, zonder verdere concrete aanwijzingen te geven, niet aannemelijk gemaakt dat het door het college ingenomen standpunt onjuist is.

Wat betreft de verzochte informatie over de meitellingen en mestgegevens heeft het college zich op het standpunt gesteld dat deze informatie berust onder de RvO. Het college heeft bij besluit van 10 oktober 2018 het Wob-verzoek, voor zover het ziet op die informatie, doorgezonden aan de RvO. [appellant] dient zich dan ook tot de RvO te wenden indien hij informatie over de meitellingen en mestgegevens wenst te verkrijgen.

Over de stelling van [appellant] dat de van het college verkregen informatie onjuistheden bevat, overweegt de Afdeling dat dit in deze procedure niet aan de orde kan komen. In deze procedure staat uitsluitend ter beoordeling de vraag of het college de door [appellant] verzochte informatie met inachtneming van de relevante bepalingen van de Wob heeft verstrekt.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Soffner
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2020

818.