Uitspraak 201903519/1/A1


Volledige tekst

201903519/1/A1.
Datum uitspraak: 24 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem,

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2018 heeft het college zijn beslissing om op 15 oktober 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Kaag en Braassem 2009, gelezen in samenhang met het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening Kaag en Braassem 2018, aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 90,00) voor rekening van [appellant] komt. Bij besluit van 15 november 2018 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van het bedrag van € 90,00.

Bij besluit van 10 april 2019 heeft het college de door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2019, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door N.I. Koopman - den Rooijen en mr. A. Bulder, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Door een toezichthouder van de afdeling Dienstverlening cluster Toezicht en Handhaving van de gemeente Kaag en Braassem is op maandag 15 oktober 2018, om circa 07:59 uur huishoudelijk afval, bestaande uit papier, aangetroffen aan het Noordplein in Roelofarendsveen. Omdat op een doos een sticker met de naam- en adresgegevens van [appellant] is aangetroffen, gaat het college ervan uit dat de doos van haar afkomstig is en dat zij deze daar in strijd met de Afvalstoffenverordening heeft achtergelaten.

2.    Artikel 10 van de Afvalstoffenverordening luidt:

"1. Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.

2. Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel of inzamelvoorziening aan te bieden, dan de categorie waarvoor dit inzamelmiddel of deze inzamelvoorziening krachtens artikel 4, tweede lid is bestemd.

3. Het college kan regels stellen omtrent het gebruik van een van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel.

4. Het college kan regels stellen omtrent de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.

5. Het college kan categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelmiddel ter inzameling kunnen worden aangeboden.

6. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald."

Overtreder?

3.    [appellant] betoogt dat de doos met papier niet op onjuiste wijze is aangeboden. Daartoe voert hij aan dat hij de doos op vrijdag 12 oktober 2018 met ander papier plat heeft aangeboden en in de ondergrondse container heeft gedaan. Weliswaar moest hij de doos enigszins aandrukken, maar het college heeft volgens [appellant] geen bewijs dat hij de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden. Bovendien ontbreekt een overzichtsfoto van de naast de ondergrondse container aangetroffen doos. Vermoedelijk is de doos tijdens het legen van de container op vrijdagmiddag naast de vrachtwagen op de grond terecht gekomen. Mogelijk is deze doos door een oplettende burger weer naast de container geplaatst en vervolgens op maandag aangetroffen door de toezichthouder van het college.

3.1.     Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

In dit geval heeft een toezichthouder van de gemeente in een constateringsrapport verklaard dat papier naast de papiercontainer is gevonden en dat tussen dit papier adresgegevens van [appellant] zijn aangetroffen. Uit de bij het rapport gevoegde foto blijkt dat dit een opgevouwen kartonnen doos is. De enkele omstandigheid dat geen overzichtsfoto is gemaakt van het naast de container aangetroffen papier laat onverlet dat een toezichthouder heeft verklaard dat de doos is aangetroffen naast de container. Overigens heeft het college ter zitting nader toegelicht dat de werkwijze van de toezichthouders inmiddels wel is aangepast en tegenwoordig, voor alle duidelijkheid, standaard ook een overzichtsfoto wordt gemaakt. Het college heeft toegelicht dat het, gelet op de wijze van legen van de containers, technisch gezien niet waarschijnlijk is dat een doos bij het legen ongemerkt zou wegwaaien. Met de stelling dat de doos in de papiercontainer is achtergelaten en dat de doos bij het legen van deze container uit de container is gevallen, of dat een ander de doos op een later moment naast de papiercontainer heeft gezet, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de doos naast de papiercontainer heeft achtergelaten. Deze verklaring is onvoldoende objectief om enkel op grond daarvan niet van het hiervoor weergegeven bewijsvermoeden uit te gaan.

Gelet op het voorgaande mocht het college uitgaan van het bewijsvermoeden dat [appellant] de doos op onjuiste wijze ter inzameling had aangeboden. Daarbij merkt de Afdeling op dat het hier niet gaat om een punitieve sanctie in de vorm van een boete, maar om het verhalen van een gedeelte van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het verwijderen van de doos.

Het betoog faalt.

4.    Verder betoogt [appellant] dat het besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang niet tijdig op schrift is gesteld. Hij voert hiertoe aan dat het langer dan drie weken heeft geduurd voordat het besluit op papier is gesteld. Daarnaast heeft het college het besluit op bezwaar niet zeer voortvarend genomen, aldus [appellant].

4.1.     Het besluit tot verwijdering van de doos en het papier op 15 oktober 2018 is op 6 november 2018 op schrift gesteld en aan [appellant] verzonden. Daargelaten of sprake is van strijd met artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verbindt de wet aan een eventueel verzuim evenwel niet het gevolg dat het besluit tot het toepassen van de bestuursdwang daardoor onrechtmatig wordt. In dit geval bestaan geen redenen om daaraan niettemin de door [appellant] gewenste gevolgen te verbinden, reeds nu is gesteld noch gebleken dat hij door het verzuim in een nadeliger positie is komen te verkeren, dan wanneer het besluit wel tijdig op schrift zou zijn gesteld en aan hem bekendgemaakt.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

5.    Het beroep is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Helder    w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019

700.