Uitspraak 201904711/1/A1 en 201904803/1/A1


Volledige tekst

201904711/1/A1 201904803/1/A1. 
Datum uitspraak: 24 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in de gedingen tussen:

1.     [appellant sub 1],

2.     [appellant sub 2],

beiden wonend te Edam, gemeente Edam-Volendam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2019 heeft het college onder meer de locatie in de groenstrook tegenover Watermolen 1 in Edam aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: een ORAC).

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft verweerschriften ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2019, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door H. de Vries, mr. J.P. Lakerveld en drs. ing. J.P. Leek, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een locatieplan, in de Molenwijk in Edam concrete locaties aangewezen voor de plaatsing van ORAC’s. Bij het besluit is de locatie in de groenstrook tegenover Watermolen 1 in Edam aangewezen als locatie voor een ORAC.

[appellant sub 1] woont aan de [locatie 1]. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 2]. Zij kunnen zich niet verenigen met de bij het bestreden besluit aangewezen locatie, omdat deze is voorzien in de groenstrook die grenst aan hun achtertuinen.

Procedure

2.    [appellant sub 2] betoogt dat hij door het college ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord voordat het college besloot de locatie in de groenstrook tegenover Watermolen 1 aan te wijzen. Nu het college ten opzichte van het ontwerpplan heeft gekozen voor een andere locatie voor de ORAC zonder eerst een participatiebijeenkomst met de bewoners te organiseren, hebben de bewoners bovendien niet op adequate wijze hun mening kunnen geven over de uiteindelijk gekozen locatie in de groenstrook tegenover Watermolen 1, aldus [appellant sub 2].

2.1.    Het besluit tot aanwijzing van locaties voor de plaatsing van ORAC's is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij brief van 28 januari 2019 heeft het college de bewoners van de Molenwijk en omgeving meegedeeld dat het naar aanleiding van een participatiebijeenkomst en de daarbij naar voren gebrachte reacties voornemens is de locatie naast Watermolen 1, in de groenstrook naast de bestaande papiercontainer, aan te wijzen als locatie voor een ORAC. De bewoners zijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen tegen deze voorgenomen locatie naar voren te brengen. Bij brief van 18 maart 2019 heeft het college de bewoners van de Molenwijk meegedeeld dat het op basis van de ingediende zienswijzen voornemens is de locatie voor de ORAC te wijzigen naar de groenstrook tegenover Watermolen 1. De bewoners zijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen tegen deze locatie naar voren te brengen. [appellant sub 2] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Bij brief van 15 april 2019 heeft het college een reactie gegeven op de zienswijzen van [appellant sub 2] en meegedeeld dat deze zienswijzen het college geen aanleiding geven om de voorgenomen locatie te wijzigen.

Aan de voorbereidingsprocedure is inherent dat het college een andere locatie kan aanwijzen dan waarvan in het ontwerpbesluit is uitgegaan, al dan niet naar aanleiding van over het ontwerpbesluit naar voren gebrachte zienswijzen. Geen rechtsregel verplicht het college om belanghebbenden daarbij voorafgaand aan het nemen van dat besluit de gelegenheid te bieden om op de voorgenomen locatie te reageren of om hen daarover te horen. Het college heeft [appellant sub 2] desalniettemin in de gelegenheid gesteld om ten aanzien van de gewijzigde locatie zienswijzen naar voren te brengen en het college heeft op die zienswijzen gereageerd. Gelet op het voorgaande is [appellant sub 2] voldoende in de gelegenheid gesteld om zich over de voorgenomen aanwijzing van de locatie uit te laten.

Het betoog faalt.

Beleidsruimte van het college

3.    Bij de keuze voor een locatie voor ORAC’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de eventueel naar voren gebrachte alternatieve locaties beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college al dan niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

3.1.    Bij het aanwijzen van locaties voor ORAC’s hanteert het college uitgangspunten die zijn opgenomen in het stuk "beleidskader aanwijzen locaties ondergrondse containers". Deze uitgangspunten houden in:

- de locatie is voor de inzamelaar voldoende bereikbaar en toegankelijk;

- achteruitrijden met het ledigingsvoertuig wordt in verband met de veiligheid zoveel mogelijk vermeden;

- de locatie is voor bewoners voldoende bereikbaar en toegankelijk;

- de locatie is voor bewoners veilig te bereiken;

- parkeermogelijkheden en groen worden zoveel mogelijk behouden;

- een container wordt niet recht voor een raam van een woning geplaatst;

- om de locatie te bepalen, wordt de ondergrond onderzocht op de aanwezigheid van obstakels, zoals kabels en leidingen;

- bovengronds wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met bomen, lichtmasten, looproutes en dergelijke;

- er worden minimaal 40 en maximaal 150 huishoudens per container bediend, waarbij uitzonderingen zijn voorbehouden;

- er wordt gestreefd naar een maximale afstand van circa 150 m vanaf de erfgrens;

- indien - rekening houdend met de bovenstaande punten - geen geschikte locatie kan worden gevonden, wordt gestreefd naar een maximale afstand tot circa 250 m vanaf de erfgrens.

De aangewezen locatie

4.    [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat het college niet in redelijkheid de locatie in de groenstrook tegenover Watermolen 1 heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van een ORAC, omdat dit tot overlast op hun perceel zal leiden. [appellant sub 1] voert aan dat hij vanwege de korte afstand tussen de locatie en zijn perceel verwacht dat in zijn achtertuin stankoverlast zal optreden en zijn woning in waarde zal dalen. Hij wijst er in dit verband op dat de locatie van de ORAC op 7 of 8 m van zijn perceel ligt en niet op de door het college in reactie op zijn zienswijze genoemde afstand van 11 m.

4.1.    Volgens het college zal de ORAC op ongeveer 10 m van het perceel van [appellant sub 1] en op ongeveer 13 m van het perceel van [appellant sub 2] worden geplaatst en zijn de negatieve gevolgen voor de omgeving van een ORAC op de locatie beperkt. Geluidsoverlast zal volgens het college naar verwachting beperkt blijven, omdat omwonenden wordt verzocht de ORAC niet te gebruiken tussen 20.00 uur ‘s avonds en 8.00 uur ’s ochtends en het legen van de ORAC niet meer dan enkele minuten duurt en maximaal eenmaal per dag zal plaatsvinden. Het college heeft toegelicht dat de ORAC niet tot stankoverlast zal leiden, omdat deze regelmatig zal worden geleegd en groente-, fruit- en tuinafval in de groene container dient te worden aangeboden. Het college verwacht daarnaast dat overlast van zwerfafval beperkt zal blijven, mede omdat de container wordt voorzien van een volmeldsysteem zodat deze tijdig kan worden geleegd. Tegen onjuist aangeboden huisvuil zal volgens het college zo nodig handhavend worden opgetreden.

De Afdeling ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van wat het college naar voren heeft gebracht. Vanwege de schaal van de kaart bij het besluit tot aanwijzing van de locatie is niet vast te stellen op welke afstand tot de erfgrens de locatie exact ligt. Ook als de aangewezen locatie van de ORAC op niet meer dan 7 of 8 m van het perceel van [appellant sub 1] ligt, zoals door hem is gesteld, is niet aannemelijk dat zodanige overlast door stank, zwerfvuil of geluid zal ontstaan dat het college niet in redelijkheid tot aanwijzing van de locatie kon overgaan. In de niet nader onderbouwde stelling van [appellant sub 1] dat zijn woning in waarde zal dalen behoefde het college in redelijkheid geen aanleiding te zien om van de aanwijzing van de locatie af te zien. Het college heeft dan ook in de gevolgen voor de omgeving in redelijkheid geen aanleiding moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

Het betoog faalt.

Alternatieve locaties

5.    [appellant sub 2] betoogt dat de locatie in de groenstrook, grenzend aan de woning aan Watermolen 1, een geschikte alternatieve locatie is. Anders dan waarvan het college is uitgegaan, staat volgens [appellant sub 2] niet vast dat bij de plaatsing van een ORAC op die locatie een boom moet worden gekapt. Bovendien kan een boom worden verplaatst, aldus [appellant sub 2]. Verder zou de aanwezigheid van leidingen in de grond op die locatie volgens hem niet aan de plaatsing van een ORAC in de weg hoeven te staan, omdat dat kennelijk geen belemmering vormde voor de aanwezige ondergrondse papiercontainer. Een andere alternatieve locatie voor de ORAC is volgens [appellant sub 2] het grasveld tegenover de woning aan de [locatie 1]2, waar de bewoners van de wijk hun huisvuilzakken neerzetten. Het college heeft de geschiktheid van deze locatie ten onrechte niet onderzocht, wat tot willekeur leidt, aldus [appellant sub 2].

5.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de plaatsing van een ORAC nabij de aanwezige ondergrondse papiercontainer in de groenstrook naast de woning Watermolen 1 ten koste zal gaan van een boom. Op deze locatie bevinden zich volgens het college ook ondergrondse kabels en leidingen. Dit heeft volgens het college tot gevolg dat deze locatie minder geschikt is voor plaatsing van een ORAC dan de aangewezen locatie. Ter zitting is vast komen te staan dat nabij de ondergrondse papiercontainer in de groenstrook een boom staat. Het college hanteert het uitgangspunt dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met bomen. Aannemelijk is dat door deze boom het legen van een ORAC zal kunnen worden bemoeilijkt. Daargelaten of de boom moet worden gekapt of kan worden verplaatst, in beide gevallen zijn daar kosten mee gemoeid. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de genoemde locatie minder geschikt is. De vraag of de locatie geschikt is ondanks de gestelde aanwezigheid van kabels en leidingen behoeft daarom geen antwoord.

[appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem genoemde locatie tegenover de woning aan de [locatie 1]2 zodanig geschikter is dat het college niet in redelijkheid voor aanwijzing van de locatie heeft kunnen kiezen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het college ter zitting heeft toegelicht dat deze locatie niet geschikter is vanwege de wens ORAC’s evenredig te verdelen in de wijk.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

6.    De beroepen zijn ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Van Altena    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019

163-842.