Uitspraak 201902339/1/R1


Volledige tekst

201902339/1/R1.
Datum uitspraak: 8 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Sint Pancras, gemeente Langedijk, en anderen,

en

de raad van de gemeente Langedijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Ontwikkeling Parallelweg te Sint Pancras" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Kopersvereniging De Ark heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2019, waar [appellant] en anderen, in de personen van [appellant] en [appellant A] en bijgestaan door mr. J. Poortvliet, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door J.F. Vijn, H. Ebels, M. Koning en M. Smit, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Kopersvereniging De Ark, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en Stichting Wonen Op Eigen Locatie Langedijk (hierna: Stichting Woel), vertegenwoordigd door [gemachtigde C], als partijen gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plangebied betreft de voormalige kerklocatie en de aangrenzend gelegen parkeerstrook aan de Parallelweg in Sint Pancras, welke gronden in eigendom zijn van de gemeente. Door de Stichting Woel is in 2013 initiatief genomen voor een startersproject in de gemeente. In het principebesluit van het college van burgemeester en wethouders van 21 januari 2014 is het onderhavige plangebied, de locatie De Ark, aangemerkt als kansrijke locatie voor de ontwikkeling van een zestal woningen via Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (hierna: CPO). Op 15 januari 2016 is de Kopersvereniging opgericht, welke vereniging het plan zal realiseren. Het plan voorziet in de bouw van zes starterswoningen in twee blokken van drie woningen.

Het beroep van [appellant] en anderen is ingediend namens [appellant], wonend aan het [locatie 1], [appellant B], wonend aan het [locatie 2], [appellant C], wonend aan het [locatie 3], [appellant A], wonend aan de [locatie 4], [appellant D], wonend aan de [locatie 5], [appellant E], wonend aan de [locatie 6], [appellant F], wonend aan de [locatie 7], [appellant G], wonend aan de [locatie 8], [appellant H], wonend aan de [locatie 9], [appellant I], wonend aan de [locatie 10], [appellant J], wonend aan de [locatie 11], en [appellant K], wonend aan de [locatie 12]. Hun beroep is gericht tegen het plan.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inhoudelijk

3.    Allereerst betogen [appellant] en anderen dat omwonenden onvoldoende zijn betrokken bij de plannen.

3.1.    Het ontwerpplan is ter inzage gelegd en er is gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen, overeenkomstig de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het voorafgaand plegen van overleg met omwonenden maakt geen deel uit van deze wettelijk geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet voeren van overleg heeft dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

4.    [appellant] en anderen voeren verder aan dat de raad ten onrechte niet inhoudelijk op elke van de door hen ingediende zienswijzen is ingegaan.

4.1.    Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog faalt.

5.    Verder betogen [appellant] en anderen dat uit de plantoelichting volgt dat het de bedoeling is om in het plangebied woningen te realiseren ten behoeve van één- en tweepersoonshuishoudens, bestaande uit jongeren en starters uit Sint Pancras. Dit is echter niet in de planregels vastgelegd. Ook vrezen zij voor geluidsoverlast als gezinnen met kinderen in de woningen gaan wonen.

5.1.    In paragraaf 1.2 van de plantoelichting staat dat de Kopersvereniging bestaat uit een groep jonge, enthousiaste één- en tweepersoonshuishoudens, veelal van Pancrasser afkomst.

5.2.    Met het plan heeft de raad beoogd CPO-woningen voor koopstarters mogelijk te maken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraken van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:248, en van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:705), mag een bestemmingsplan geen regels mag bevatten, inhoudende een verbod op het gebruik van de woningen door personen buiten deze doelgroep, omdat dit zou leiden tot een niet ruimtelijk relevant onderscheid. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte niet is voorzien in een planregel die bepaalt dat uitsluitend inwoners uit Sint Pancras zich in de woningen kunnen vestigen, overweegt de Afdeling dat een dergelijke herkomstbepaling eveneens niet ruimtelijk relevant is. Overigens heeft de raad ter zitting desgevraagd verklaard dat de desbetreffende gronden alleen zullen worden verkocht aan leden van Kopersvereniging De Ark.

Het betoog faalt.

5.3.    Voor zover [appellant] en anderen geluidsoverlast vrezen als gevolg van het bewonen van de voorziene woningen door gezinnen met kinderen, betreft dat een kwestie van handhaving van de openbare orde, hetgeen in deze procedure niet ter beoordeling staat.

Het betoog faalt.

6.    [appellant] en anderen voeren verder aan dat de raad ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. In dat verband voeren zij aan dat de in het plan toegelaten ontwikkeling, hoewel er maar zes woningen worden mogelijk gemaakt, gelet op de omvang van de toegestane woningbouw dient te worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in die ladder. Verder wijzen zij erop dat ten onrechte eveneens geen toepassing is gegeven aan artikel 5a, eerste lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (hierna: PRV).

6.1.    Voor zover de raad betoogt dat deze beroepsgronden te laat zijn aangevoerd door [appellant] en anderen, omdat deze pas in beroep en niet reeds in de zienswijzen naar voren zijn gebracht, volgt de Afdeling de raad daarin niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1116,), staat geen rechtsregel eraan in de weg dat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

6.2.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, luidt: "Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

6.3.    Artikel 2 van de PRV luidt: "Onder het begrip stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Bro."

Artikel 5a, eerste lid, luidt: "Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken."

6.4.    De Afdeling stelt vast dat het plan voorziet in zes woningen. De raad heeft er dan ook terecht op gewezen dat de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Gelet op de beperkte aard en omvang van de ontwikkeling waarin het voorliggende plan voorziet, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval wel sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Gelet hierop op heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en artikel 5a, eerste lid, van de PRV niet van toepassing zijn.

Het betoog faalt.

7.    [appellant] en anderen wijzen er verder op dat in strijd met de "Regionale Woonvisie Alkmaar 2013-2020" niet is onderzocht of het plan kwalitatief zal bijdragen aan de lokale voorraad en of in het plangebied ook in de onderste categorie van de huur kan worden gebouwd. Verder geven zij aan dat onduidelijk is of het plan voldoet aan de op grond van de Regionale Woonvisie geldende inspanningsverplichting om bij nieuwbouw regionaal een percentage van minimaal 30% sociale woningbouw te realiseren.

7.1.    In paragraaf 3.3.1 van de Regionale Woonvisie staat dat het zaak is geworden in te spelen op de daadwerkelijke behoeftes en mogelijkheden van de klant en de ontwikkelende partij. Tegelijk dient gewaarborgd te worden dat woningbouwplannen kwalitatief bijdragen aan de lokale voorraad. Ontwikkelende partijen en gemeenten zullen gezamenlijk moeten zoeken naar het optimale bouwplan. Bij nieuwbouw dient regionaal een percentage van minimaal 30% sociale woningbouw in categorie 1 en 2 te worden gehanteerd. Dit mag/kan per gemeente dus hoger of lager uitvallen en kan variëren tussen huur dan wel koop, mits regionaal afgestemd. Voor 30% regionaal wordt gekozen, omdat daarmee de bestaande voorraadbalans op peil blijft. Daarbij wordt de volgende inspanningsverplichting afgesproken: gemeente en ontwikkelende partij onderzoeken samen of in het specifieke bouwplan ook in de onderste categorie van de huur kan worden gebouwd, aldus de Regionale Woonvisie.

7.2.    Uit paragraaf 3.3 van de gemeentelijke "Woonvisie Langedijk 2014-2030" volgt dat Langedijk, net als bijna heel Nederland, de komende tijd steeds meer te maken krijgt met de vergrijzing. De vergrijzing wordt daarbij versterkt doordat jongeren wegtrekken en er steeds minder jongeren en jonge gezinnen zich vestigen in Langedijk. De vergrijzing leidt ertoe dat met name het aantal huishoudens de komende decennia nog toeneemt. Dit betekent dat er meer woningen nodig zijn. Maar aangezien veel senioren het liefst zo lang mogelijk in de eigen woning blijven wonen, ligt het niet voor de hand dat alle nieuwbouwwoningen uitsluitend geschikt moeten zijn voor senioren. De nieuwbouw moet bereikbaar en geschikt zijn voor alle doelgroepen en huishoudens. Betaalbaarheid is daarbij van belang, maar ook flexibiliteit en variëteit. In de Woonvisie Langedijk staat verder dat voor mensen met een laag inkomen en starters het van belang is dat er zowel in de huur- als koopsector betaalbare woningen zijn. De gemeente neemt ook een positieve grondhouding in met betrekking tot CPO-initiatieven, aldus de Woonvisie Langedijk.

7.3.    De Afdeling overweegt dat uit de Woonvisie Langedijk volgt dat in de gemeente behoefte bestaat aan woningen voor onder meer starters, zodat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het voorliggende plan in deze behoefte wordt voorzien. Verder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, nu sprake is van het realiseren van woningen via CPO, niet hoefde te worden onderzocht of het specifieke bouwplan ook in de onderste categorie van de huur kan worden gebouwd.

De raad heeft ter zitting verder toegelicht dat de voorziene woningen niet vallen in categorie 1 en 2 als bedoeld in de Regionale Woonvisie. Het in de Regionale Woonvisie opgenomen percentage van 30% aan sociale woningbouw in categorie 1 en 2 ziet echter op de totale woningbouw in de regio en geldt niet per bouwproject, aldus de raad. De Afdeling acht dit niet onjuist. De raad heeft verder onweersproken gesteld dat het percentage van 30% aan sociale woningbouw in categorie 1 en 2 in de gemeente Langedijk wordt gehaald.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre niet in strijd is met de uitgangspunten van de Regionale Woonvisie.

Het betoog faalt.

8.    [appellant] en anderen betogen verder dat het plan in strijd is met de gemeentelijke "Structuurvisie 2012-2030", omdat geen sprake is van woningsplitsing en renovatie maar van nieuwbouw en omdat als gevolg van het plan nog meer eengezinswoningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad.

8.1.    In de Structuurvisie staat dat de gemeente Langedijk kiest voor een  dorpse sfeer en een landelijke uitstraling. Geen grote nieuwbouw meer buiten de bebouwde kom, maar zorgvuldige inbreiding op kleine schaal. Uit de Structuurvisie volgt verder dat één van de 12 kwaliteitsopgaven het realiseren van meer eenpersoonswooneenheden is. Naast nieuwbouw op lege plekken kan daarbij ook gedacht worden aan woningaanpassing, woningsplitsing, herbestemming van winkelpanden, wonen boven winkels en transformatie en herbestemmen van bedrijfspanden. Verder volgt uit de Structuurvisie dat voor de leeftijdsfase vanaf 18 jaar er behoefte is aan voldoende starterswoningen (gezins- en eenpersoons) dichtbij voorzieningen. Naast starterswoningen zal er blijvend behoefte zijn aan een gevarieerd aanbod van eengezinswoningen en gevarieerde woonmilieus voor verschillende  inkomensgroepen. Langedijk kende anno 2012 relatief veel eengezinswoningen. Op de middellange termijn vraagt dit woningbestand om aanpassing aan een andere samenstelling van de bevolking met andere woonwensen. De aanpassing kan bestaan uit herstructurering wanneer woningen overbodig blijken, sterk verouderd of op meerdere punten niet meer voldoen aan de normen van de 21e eeuw. Renovatie is aan de orde bij gedeeltelijke vernieuwing of aanpassing aan geringere mobiliteit dan wel een grotere zorgbehoefte van de bewoners. In sociaal opzicht zal de voorkeur blijvend uitgaan naar aanpassing (woningsplitsing) en renovatie.

8.2.    De raad heeft onder verwijzing naar de Structuurvisie te kennen gegeven dat er in de gemeente behoefte is aan starterswoningen en een gevarieerd aanbod van eengezinswoningen in verschillende inkomensgroepen. Anders dan [appellant] en anderen betogen, volgt uit de Structuurvisie naar het oordeel van de Afdeling niet dat niet met nieuwbouw die het bestreden besluit mogelijk maakt, in deze behoefte, zij het door de beperkte omvang ervan ook maar in beperkte mate, kan worden voorzien. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre niet in strijd is met de gemeentelijke Structuurvisie.

Het betoog faalt.

9.    Verder voeren [appellant] en anderen aan dat het plangebied blijkens de gemeentelijke "Beleidsnota Cultuurhistorie" onderdeel uitmaakt van een historische geestnederzetting, welk gebied is aangemerkt als

archeologisch zeer waardevol. Volgens hen houdt het plan onvoldoende rekening met deze waarden.

9.1.    Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

9.2.    Het betoog van [appellant] en anderen heeft geen betrekking op hun eigen belang, dat is gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat, maar gaat over het algemene belang van het behoud van archeologische waarden. Dit betoog kan gelet op artikel 8:68a van de Awb niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden, omdat dit kennelijk niet hun eigen belang is. Dit betoog behoeft dus geen inhoudelijke bespreking. De Afdeling wijst in dit verband ter vergelijking op haar uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:309, onder 5.3.

10.    [appellant] en anderen voeren verder aan dat het plan in strijd is met de gemeentelijke "Welstandsnota 2013", omdat de voorziene woningen vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt niet passend zijn in de bestaande wijk waar vrijstaande en twee-onder-één-kap-woningen het heersende straatbeeld vormen. Zij wijzen er daarbij op dat het plan voor de woningen ten onrechte voorziet in een maximale bouwhoogte van 10 m, terwijl de bestaande woningen in de omgeving een stuk lager zijn. Ook wijzen zij erop dat op grond van de planregels in de voortuinen van de voorziene woningen tot 3,5 m hoog mag worden gebouwd, dat in de voortuinen een overkapping tot 3 m is toegestaan en dat in de achtertuinen zelfs tot 6,5 m hoog mag worden gebouwd.

10.1.    Blijkens de verbeelding is aan een strook grond in het westen van het plangebied de bestemming "Tuin" toegekend. Aan de overige gronden is de bestemming "Wonen - Rij" toegekend en zijn twee bouwvlakken opgenomen waaraan de aanduiding "maximum aantal wooneenheden 3" is toegekend.

Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

[…]."

Lid 3.2 luidt: "a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bouwen van een bijbehorend bouwwerk aan de gevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:

- de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;

- de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte van het hoofdgebouw mag bedragen, tot een maximum van 4 m;

- de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m.

b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

[…];

3. voor het overige mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd."

Lid 3.3 luidt: "Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 sub b, onder 3, voor het bouwen van een overkapping, met dien verstande dat:

1. de overkapping in het verlengde van of achter de voorste bouwgrens van de bestemming 'Wonen - Rij' dient te worden gebouwd;

2. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 10 m² mag bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m,

[…]."

Artikel 4, lid 4.1, luidt: "De voor ‘Wonen - Rij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen, uitsluitend in de vorm van rijen woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;

[…]."

Lid 4.2 luidt: "a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:

1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend rijen woningen worden gebouwd;

2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

[…];

4. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";

5. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10;

[…];

c. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:

1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd;

2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;

3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;

4. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 m;

5. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:

- de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

- de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;

- de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen;

- de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.

[…]."

10.2.    De Afdeling stelt vast dat uit de Welstandsnota volgt dat het plangebied in deelgebied 4 "Woonbuurten 1940-1990" ligt. In paragraaf 2.4 van de Welstandsnota staat over dit deelgebied dat in de periode 1940-1990 achter de dorpslinten samenhangende woonbuurten zijn gerealiseerd. Voor een groot gedeelte is er sprake van projectmatige woningbouw, maar er is tevens sprake van individuele woningen. Deze veelal vrijstaande woningen zijn ofwel in clusters gebouwd, ofwel incidenteel tussen de projectmatige bouw. Het bebouwingsbeeld is zeer divers. Per cluster is er wel samenhang. De woonbuurten uit de naoorlogse periode hebben een eenvoudig en recht stratenpatroon met herhaling van identieke woonblokken in rechte rooilijnen. De bebouwing bestaat vooral uit rijwoningen en sporadisch kleinschalige voorzieningen zoals een school. Hier is op wijk- en buurtniveau sprake van architectonische samenhang, aldus paragraaf 2.4 van de Welstandsnota. Verder wordt daarin opgemerkt dat dient te worden aangesloten op de massa en hoofdvorm van de oorspronkelijke of omliggende bebouwing en dat er per cluster een duidelijke samenhang dient te zijn.

10.3.    Voor zover [appellant] en anderen vrezen dat in de voortuinen van de voorziene woningen een overkapping van 3 m hoog kan worden gebouwd, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 3, lid 3.3, onder 1, van de planregels de overkapping alleen in het verlengde van of achter de voorste bouwgrens van de bestemming "Wonen - Rij" mag worden gebouwd. Dit betekent dat een overkapping niet vóór de voorzijde van de woning mag uitsteken. De vrees van [appellant] en anderen is derhalve ongegrond.

10.4.    De Afdeling stelt vast dat op grond van het vigerende bestemmingsplan "Sint Pancras 2012", welk plan op 28 mei 2013 door de raad is vastgesteld, rondom het plangebied woonbebouwing is toegestaan met maximale bouwhoogtes van 8,5 m onderscheidenlijk 10 m. Tevens heeft de raad toegelicht dat vanwege de eisen die in het Bouwbesluit 2012 zijn opgenomen een bouwhoogte van 10 m gewenst is om een woning met twee bouwlagen en een kap te kunnen realiseren. Wat betreft de bouwmogelijkheden vóór en achter het hoofdgebouw stelt de Afdeling vast dat in het vigerende bestemmingsplan "Sint Pancras 2012" eenzelfde regeling is opgenomen met gelijke maximale bouwhoogtes.

Gelet op het voorgaande en op hetgeen in de Welstandsnota staat, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene woningen met een maximale bouwhoogte van 10 m en de bouwmogelijkheden vóór en achter het hoofdgebouw passend zijn in de omgeving en dat hiermee geen onaanvaardbare afbreuk wordt gedaan aan het heersende straatbeeld.

Het betoog faalt.

11.    Verder betogen [appellant] en anderen dat, nu de gronden in het plangebied thans onbebouwd zijn, het realiseren van de woningen met een hoogte van 10 m ter plaatse leidt tot een ernstige beperking van hun privacy en aantasting van hun uitzicht. Hierbij wijzen zij er tevens op dat op grond van artikel 7, lid 7.1, van de planregels zowel aan de voor-, zij- en achterkant van de woningen dakkappellen mogen worden geplaatst.

11.1.    De Afdeling overweegt dat de in het plan voorziene bebouwing inderdaad tot enige aantasting van de privacy en het woongenot van [appellant] en anderen zal leiden, mede gelet op het feit dat de gronden in het plangebied thans onbebouwd zijn. In dit verband acht de Afdeling echter van belang dat de woning van [appellant I] op een afstand van ongeveer 4 m van het dichtstbijgelegen bouwvlak van het plandeel met de bestemming "Wonen - Rij" staat, de woningen van [appellant] en [appellant G] op een afstand van meer dan 10 m en de woningen van [appellant C], [appellant B], [appellant A], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant H], [appellant J] en [appellant K] op een afstand van meer dan 15 m en dat geen blijvend recht op een vrij uitzicht bestaat. Verder is van belang dat sprake is van een inbreiding in verder al bebouwd gebied. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy en het woongenot van [appellant] en anderen.

Het betoog faalt.

12.    Verder betogen [appellant] en anderen onder verwijzing naar het door hen overgelegde rapport van Studio Red "Schaduwberekening project De Ark - Parallelweg, Sint Pancras" (hierna: het bezonningsonderzoek) dat het realiseren van de woningen met een hoogte van 10 m ter plaatse leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder in hun tuinen en woningen.

12.1.    De raad heeft ter zitting gesteld dat in dit bezonningsonderzoek onvoldoende rekening is gehouden met de schaduwwerking van bestaande bebouwing.

12.2.    In het bezonningsonderzoek zijn 21 maart, 20 juni, 23 september en 22 december als uitgangspunt genomen met daarbij per uur een meting. Uit dit onderzoek volgt dat de woning aan de [locatie 10] in het najaar vanaf 14:30 uur, in de winter vanaf 12:30 uur en in het voorjaar vanaf 13:30 uur te maken krijgt met schaduw van de voorziene bebouwing en de woning aan de [locatie 9] in het najaar vanaf 19:30 uur, in de winter vanaf 15:30 uur en in het voorjaar vanaf 17:30 uur. De woningen aan de [locatie 7] en [locatie 8] krijgen in het voorjaar tot 9:30 uur te maken met schaduw van de voorziene bebouwing. Al deze woningen krijgen echter op andere momenten op de dag wel zon op de gevel. De tuinen behorende bij de woningen aan de [locatie 4] en [locatie 5] krijgen in het voorjaar vanaf 16:30 uur, in de zomer en in het najaar vanaf 18:30 uur en in de winter vanaf 15:30 uur te maken met schaduw van de bebouwing in het plangebied. Op andere momenten krijgen de tuinen wel zon.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich - daargelaten de vraag of in het bezonningsonderzoek inderdaad onvoldoende rekening is gehouden met de schaduwwerking van bestaande bebouwing - naar het oordeel van de Afdeling in het licht van het onder 2 uiteengezette toetsingskader van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder. Daarbij heeft de raad tevens in aanmerking kunnen nemen dat op grond van het bestemmingsplan "Sint Pancras 2012" ter plaatse met een wijzigingsbevoegdheid eveneens bebouwing werd mogelijk gemaakt met een maximale bouwhoogte van 8,5 m, welke bebouwing ook zou leiden tot enige schaduwhinder in de omgeving.

Het betoog faalt.

13.    Verder voeren [appellant] en anderen aan dat het plan leidt tot verlies van groen.

13.1.    De raad heeft te kennen gegeven dat sinds de sloop van de kerk in 2006 de gronden in het plangebied braakliggend grasland zijn en aan de westzijde worden afgeschermd door groene beplanting. Als compensatie voor het verloren gaan van de aanwezige groenvoorzieningen in het plangebied, zal het bestaande speelterreintje ten westen van het plangebied worden heringericht waarbij wordt ingezet op een kwaliteitsverbetering. Met het toekennen van de bestemming "Tuin", binnen welke bestemming de bouwmogelijkheden beperkt zijn, is volgens de raad verder beoogd om een groene uitstraling aan de voorzijde van de woningen te realiseren.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbaar verlies van groen in de omgeving.

Het betoog faalt.

14.    Verder betogen [appellant] en anderen dat het plan leidt tot een tekort van 12 parkeerplaatsen waarvoor in het openbaar gebied geen ruimte aanwezig is. Volgens hen is de aanname van de raad dat het parkeertekort kan worden opgelost door de aanleg van drie parkeerplaatsen in het openbaar gebied onjuist. Daarbij wijzen zij erop dat in de memo "Parkeertellingen Sint Pancras" van 4 mei 2017 (hierna: de parkeertellingen), welke memo als bijlage 4 bij de plantoelichting is gevoegd, uitsluitend is gekeken naar de parkeerdruk in de Paralellweg en het Zuiderlaantje, maar niet naar de omliggende straten.

14.1.    Artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder h, van de planregels luidt: "Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor de bestemming 'Wonen - Rij' zoals bedoeld in artikel 4 van deze regels, zonder dat er per woning ten minste één parkeervoorziening op het eigen terrein (bestemd voor 'Tuin' en/of 'Wonen-Rij') is gerealiseerd en in stand wordt gehouden binnen 6 maanden na realisatie van vergunde bebouwing op grond van de bestemming 'Wonen-Rij'."

14.2.    In paragraaf 3.9.1 van de plantoelichting wordt verwezen naar de door de raad op 13 december 2016 vastgestelde "Nota Parkeernormen 2016" (hierna: parkeernota). Op grond van deze parkeernota wordt voor een koop tussen- en hoekwoning een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen gehanteerd. In de parkeernota staat als uitgangspunt opgenomen dat de parkeerbehoefte op eigen terrein dient te worden voldaan. Van deze voorwaarde kan het college van burgemeester en wethouders echter ontheffing verlenen. Hierbij is volgens de parkeernota van belang dat een initiatief niet mag leiden tot een (toename van) parkeertekort in de openbare ruimte.

14.3.    Als bijlage 4 bij de plantoelichting is eveneens de memo "Parkeerstudie Parallelweg Sint Pancras" van 30 mei 2017 (hierna: de parkeerstudie) gevoegd. De toekomstige parkeerbehoefte voor het bouwplan is bepaald met de parkeernormen uit de parkeernota. In de parkeerstudie staat dat de parkeerbehoefte niet op elk tijdstip hetzelfde is. Met de aanwezigheidspercentages uit de parkeernota is dit voor een aantal maatgevende periodes bepaald. Hieruit blijkt dat de parkeerbehoefte als gevolg van het plan op een werkdagavond het hoogste is met 10,1 parkeerplaatsen en op een werkdagnacht met 9,6 parkeerplaatsen.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder h, van de planregels voldoende is geborgd dat minimaal zes parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd zullen worden en in stand zullen worden gehouden. Immers, als binnen 6 maanden na de realisering van een woning geen parkeervoorziening is gerealiseerd op eigen terrein, is met het plan strijdig gebruik aan de orde waartegen handhavend kan worden opgetreden. Met behulp van de gegevens uit de parkeertellingen is verder de parkeerbalans in het openbaar gebied bepaald. Hieruit volgt dat er in de Parallelweg en het Zuiderlaantje tijdens het drukst gemeten moment (de dinsdagnacht) nog 11 vrije parkeerplaatsen zijn en tijdens de dinsdagavond 12 vrije parkeerplaatsen. Van de bestaande 17 openbare parkeerplaatsen worden er echter 10 verwijderd ten behoeve van het plan, zodat doordeweeks in de nachtperiode slechts één parkeerplaats beschikbaar zal zijn en in de avondperiode twee. In de parkeerstudie is vermeld dat als gevolg hiervan in de drukste periode van de week, zijnde de werkdagennachten, in het openbaar gebied een parkeertekort zal ontstaan van drie parkeerplaatsen (9,6 - 6 - 1 = 2,6) en tijdens de werkdagavonden een tekort van twee parkeerplaatsen (10,1 - 6 - 2 = 2,1). De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Over het betoog van [appellant] en anderen  dat bij de parkeertellingen ook naar de parkeerdruk in omliggende straten had moeten worden gekeken, overweegt de Afdeling dat, nu alleen op de hoek van de Parallelweg en het Zuiderlaantje openbare parkeerplaatsen verdwijnen als gevolg van het plan, de raad hier in redelijkheid geen aanleiding toe heeft hoeven zien. Verder hoeft het plan, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3056), geen bijdrage te leveren aan het oplossen van een bestaand parkeertekort.

De raad heeft verder toegelicht dat er binnen een afstand van 100 m van het plangebied op de hoek van het Zuiderlaantje en de Parallelweg drie extra parkeerplaatsen in het openbaar gebied zullen worden gerealiseerd, zodat het plan niet leidt tot een parkeertekort in de openbare ruimte en het college van burgemeester en wethouders ontheffing kan verlenen van de in de parkeernota opgenomen eis dat de parkeerbehoefte van een plan dient te worden voorzien op eigen terrein. Over het betoog van [appellant] en anderen dat de drie extra parkeerplaatsen ten koste zullen gaan van het bestaande speeltuintje, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft er ter zitting op gewezen dat het bestaande speelterreintje ten westen van het plangebied wordt heringericht waardoor ruimte zal ontstaan voor het realiseren van drie parkeerplekken ter plaatse. De raad heeft verder toegelicht dat het vigerende bestemmingsplan "Sint Pancras 2012" er niet aan in de weg staat dat deze parkeerplaatsen ter plaatse kunnen worden gerealiseerd, nu aan de desbetreffende gronden de bestemming "Groen" is toegekend en binnen deze bestemming volgens de planregels onder meer verkeers- en verblijfsvoorzieningen zijn toegestaan. Dat betoog acht de Afdeling niet onjuist. Het feit dat de gemeente eigenaar is van de desbetreffende gronden, zoals ter zitting desgevraagd is bevestigd, betekent  dat deze drie parkeerplaatsen zowel rechtens als feitelijk zullen kunnen worden gerealiseerd.

14.4.      Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de zes voorziene woningen beschikbaar zullen zijn.

Het betoog faalt.

15.    [appellant] en anderen betogen dat het plan zal leiden tot een toename van de bestaande wateroverlast. Volgens hen beschikt het bestaande rioleringssysteem thans al over een te beperkte capaciteit om bij hevige regenval het water te verwerken.

15.1.    De raad heeft te kennen gegeven dat in de omgeving van het plangebied geen problemen bekend zijn over wateroverlast. In paragraaf 3.3 van de plantoelichting staat dat het plan aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: HHNK) is voorgelegd. Nu sprake is van een toename van minder dan 800 m², acht het HHNK de toepassing van watercompenserende maatregelen niet nodig. Uit de stukken volgt bovendien dat de wateroverlast die [appellant] en anderen ondervinden, plaatsvindt bij hevige regenval. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare wateroverlast op de percelen van [appellant] en anderen. De raad heeft er verder nog op gewezen dat in 2020 de riolering in de Parallelweg, ook ter plaatse van het plangebied en het Zuiderlaantje, zal worden vervangen door een nieuwe riolering met meer capaciteit. De bestaande gemengde (vuil- en regenwater) riolering zal worden gescheiden in een aparte afvoer voor water afkomstig van de woningen en daken en voor (overig) regenwater.

Het betoog faalt.

16.    In hetgeen [appellant] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling verder geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

17.    Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de raad van 29 januari 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ontwikkeling Parallelweg te Sint Pancras", welk plan voorziet in de bouw van zes woningen op de locatie De Ark in Sint Pancras, in stand blijft en met deze uitspraak onaantastbaar wordt.

18.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. Polak    w.g. Driessen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2020

634.