Uitspraak 201806401/1/R2


Volledige tekst

201806401/1/R2.
Datum uitspraak: 18 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht,

2.    Parochiebestuur St. Jan de Doper (hierna: het parochiebestuur), gevestigd te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Stichtse Vecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Locatie Mastenbroek Breedstraat Maarssen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en het parochiebestuur beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Het parochiebestuur heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2019, waar [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Vianen, het parochiebestuur, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. M. van der Hulst, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.M.E. Broeke en drs. H.G. Steutel, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [exploitatiemaatschappij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan maakt de herontwikkeling van de zogeheten locatie Mastenbroek mogelijk, waar voorheen een garage was gevestigd. Het plangebied ligt in het centrum van Maarssen. Het plan voorziet in de mogelijkheid om woningen en centrumvoorzieningen, met onder meer commerciële ruimten, te realiseren.

[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] wonen in de omgeving van het plangebied en zij vrezen dat ten gevolge van het plan hun woon- en leefklimaat zal worden aangetast. Het parochiebestuur is eigenaar/gebruiker van het perceel aan de Breedstraat 3, waar de Heilig Hartkerk is gevestigd. Het parochiebestuur vreest dat ten gevolge van het plan de activiteiten van de kerk zullen worden belemmerd.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Intrekking

3.    Ter zitting heeft het parochiebestuur zijn beroepsgrond over de beeldkwaliteit ingetrokken.

Procedureel

Inspraak

4.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen dat op de inspraaknota geen bestuurlijk antwoord is gegeven en dat zij zijn doorverwezen naar het klankbordoverleg. Het gemeentebestuur was in het klankbordoverleg echter niet voldoende vertegenwoordigd, waardoor geen dialoog met het gemeentebestuur heeft plaatsgevonden. In het klankbordoverleg zijn weliswaar hun bezwaren tegen het onderhavige plan uiteengezet, maar zij hebben geen reactie ontvangen op hun bezwaren.

4.1.    Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet, of onvoldoende, bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Gewijzigde vaststelling

5.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen dat de gewijzigde vaststelling van het plan niet heeft plaatsgevonden. Er lag in het geheel geen schriftelijk stuk tot gewijzigde vaststelling van het plan voor en de wijzigingen zijn enkel op een tekening geprojecteerd. Ter zitting hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] toegelicht dat de zijdelingse uitbouw van 3,5 m nabij hun perceel pas bij de vaststelling van het plan is opgenomen en dat zij van mening zijn dat dergelijke ingrijpende wijzigingen eerder in procedure dienen te worden gebracht, onder meer gelet op de te verrichten onderzoeken.

5.1.    De Afdeling overweegt dat in het besluit van 29 mei 2018 van de raad tot vaststelling van het plan staat dat het ontwerpplan wordt gewijzigd conform de in de zienswijzennota opgenomen staat van wijzigingen. Uit de bij deze zienswijzennota gevoegde tekening, welke door de raadsgriffier is gewaarmerkt als behorend tot het raadsbesluit, blijkt dat de maximum bouwhoogte van de door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bedoelde zijdelingse uitbouw ten opzichte van het ontwerpplan is verlaagd van 7,3 m naar 3,5 m. Daaruit volgt dat de uitbouw, anders dan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen, ook was opgenomen in het ontwerpplan maar dat de raad heeft besloten tot verlaging van de bouwhoogte daarvan. Gelet op de aard en omvang van deze wijziging hoefde de raad het plan niet opnieuw in procedure te brengen.

Het betoog faalt.

Inhoudelijk

Ladder duurzame verstedelijking

6.    Het parochiebestuur stelt dat de herontwikkeling van de voormalige garage mogelijk negatieve ruimtelijke gevolgen zal hebben. In dat verband vreest hij met name voor leegstand. Deze zorg zou kunnen worden weggenomen als de raad de behoefte aan de in het plan toegelaten ontwikkeling inzichtelijk zou maken. Volgens het parochiebestuur heeft de raad de behoefte aan de voorziene woningen en centrumvoorzieningen echter niet aangetoond. De raad volstaat ten onrechte met een verwijzing naar de woningbouwafspraken uit 2010. Deze afspraken zijn niet voldoende actueel om de kwantitatieve behoefte aan de in het plan toegelaten woningen aan te tonen. Daarnaast ontbreekt de onderbouwing van de kwalitatieve behoefte aan de voorziene woningen in zijn geheel. Het parochiebestuur stelt dat niet duidelijk is aan welke woningtypen behoefte bestaat en dat in de onderbouwing evenmin onderscheid wordt gemaakt tussen huur- of koopwoningen en de verschillende prijsklassen en doelgroepen. Verder is de behoefte aan de commerciële ruimten in zijn geheel niet onderbouwd. Ten slotte blijkt uit de planregels niet dat er beperkingen zijn gesteld aan de maximale hoeveelheid woningen en commerciële ruimten, waardoor de mogelijkheid bestaat dat de raad in meer woningen voorziet dan waar behoefte aan is.

6.1.    Volgens de raad blijkt uit de "Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie" (hierna: PRS) dat in de gemeente Stichtse Vecht een woningbouwopgave van 1.800 woningen voorligt. De gemeente heeft in 2010 ook zelf de woningbehoefte tot 2030 geprognosticeerd, waaruit onder meer blijkt dat op 1 januari 2010 al een woningtekort van 1.780 woningen bestond en dat in de periode tot 2030 een woningbehoefte bestaat van tussen de 3.400 en 4.300 woningen. Deze woningen dienen volgens de "Provinciale Ruimtelijke Verordening" (hierna: PRV) te worden voorzien in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast heeft de raad op 17 mei 2016 de "Woonvisie 2017-2022" (hierna: woonvisie) vastgesteld, waarin richting wordt gegeven aan de invulling van het gemeentelijk woningbouwprogramma. Hieruit volgt volgens de raad dat er een kwantitatieve behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. De raad stelt ten aanzien van de commerciële ruimten dat met de bestemming "Centrum" in vergelijking met het vorige bestemmingsplan niet wordt voorzien in een functiewijziging of verandering van het ruimtebeslag. De verwijzing van het parochiebestuur naar het verdwijnen van enkele kantoorfuncties doet er niet aan af dat het centrum van Maarssen-Dorp volop kansen biedt voor de vestiging van commerciële en dienstverlenende functies. Al met al draagt het plan volgens de raad juist bij aan de doelstelling om leegstand te voorkomen. Met de woningbouw in verschillende woningtypen ten behoeve van diverse doelgroepen is ingespeeld op de ambitie om binnen bestaand stedelijk gebied te voorzien in de geprognosticeerde behoefte, waarbij de raad zich heeft aangesloten bij de opgestelde onderzoeksrapporten en beleidsdocumenten, aldus de raad.

6.2.    Artikel 1.1.1, aanhef en onder i, van het Bro luidt: "stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

6.3.    Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

6.4.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, kan voor de onderbouwing van de behoefte aan woningen bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van provinciale, regionale en of gemeentelijke (woon-)visies en (woningbouw-) programma’s (uitspraak van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1859 (Ede)). In paragraaf 3.2.1 van de plantoelichting staat dat de berekende woningbehoefte is gebaseerd op de woonvisie. De raad heeft door middel van de woonvisie inzicht gegeven in het bestaande woningtekort in de gemeente Stichtse Vecht. De raad heeft berekend dat in de periode vanaf 2010 tot 2030 in totaal tussen de 3.400 en 4.300 woningen benodigd zijn en dat het plan voorziet in een deel van deze behoefte. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de kwantitatieve behoefte aan woningen daarmee voldoende onderbouwd en gebaseerd op actuele gegevens uit de woonvisie van 2016. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, gelet op de omvang van de bouwvlakken waar woningen zijn toegestaan en de geringe maximale hoogten, geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat in het plangebied kan worden voorzien in veel meer woningen dan de 16 woningen die de raad blijkens de plantoelichting heeft beoogd.

Voor zover het parochiebestuur heeft gewezen op de behoefte aan de commerciële ruimten overweegt de Afdeling dat het ruimtebeslag van de commerciële ruimten ten opzichte van het vorige bestemmingsplan afneemt. De raad heeft ter zitting voorts toegelicht dat uit de "Retailvisie Stichtse Vecht" van 17 januari 2016 volgt dat de raad de winkelvoorzieningen wil concentreren in de aangewezen gebieden. In de retailvisie is Maarssen-Dorp, waar het plangebied deel van uitmaakt, aangewezen als één van de concentratiegebieden voor centrumfuncties, zodat de raad de behoefte aan commerciële functies daarmee voldoende heeft onderbouwd.

Ten slotte overweegt de Afdeling over het betoog van het parochiebestuur dat de kwalitatieve behoefte niet is onderbouwd, dat in de woonvisie beleid is geformuleerd om de bevolkingsomvang van de gemeente op peil te houden en om voldoende woningen te realiseren voor de aanwas van de bevolking. In de woonvisie staat hierover dat de gemeente voldoende aanbod van goedkope woningen wil. De gemeente heeft daarom als doelstelling dat 30% van de nieuwbouwwoningen zogenoemde "sociale woningen" moeten zijn. Het plan voorziet mede in deze woningbouw, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad de kwalitatieve behoefte aan de in het plan voorziene woningbouw niet heeft onderbouwd.

Het betoog faalt.

Beeldkwaliteit

7.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen dat het behoud van de beeldkwaliteit van de historische en karakteristieke plaats Maarssen-Dorp in het plan ten onrechte niet is gewaarborgd. De omvang van het plan is te groot en past niet binnen de bestaande beeldkwaliteit. Verder hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aangevoerd dat de raad had moeten kiezen voor "historisch bouwen", zowel vanuit ruimtelijk, stedenbouwkundig als architectonisch oogpunt. Voorts ontbreken volgens hen de in acht te nemen randvoorwaarden als waarborg voor de vereiste beeldkwaliteit.

7.1.    De raad heeft er op gewezen dat als bijlage bij de toelichting op het plan een beeldkwaliteitplan is opgenomen, waarin de karakteristieken van de omgeving en de keuzes voor de beoogde inrichting van het plangebied worden toegelicht. Bij de vaststelling van het plan is het beeldkwaliteitplan gebruikt voor het vormgeven van de verbeelding met daarop de situering van de bouwvlakken, goot- en bouwhoogten en de bestemmingen. Het beeldkwaliteitplan zal volgens de raad tevens worden gebruikt als toetsingskader voor de welstandsbeoordeling. Voor de beoogde woning nabij het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is in de verbeelding tevens de nokrichting opgenomen. Gelet op het voorgaande is volgens de raad voldoende rekening gehouden met de beeldkwaliteit.

7.2.    In paragraaf 4.11 van de plantoelichting staat dat bij de in het plan toegelaten ontwikkeling rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden van het plangebied en de omgeving. In de plantoelichting staat dat het monumentale karakter van Nieuw Vechtevoort zal worden versterkt en dat het gevelbeeld aan de zijde van de Vecht significant zal verbeteren door het verwijderen van de bestaande garagepanden. Daar komt bij dat de raad wat betreft de bouwmogelijkheden aansluiting heeft gezocht bij de woningen aan de overzijde van de Vecht, waardoor de cultuurhistorische waarde van het beschermd dorpsgezicht van Maarssen zal worden versterkt. De raad heeft zich hierbij gebaseerd op het beeldkwaliteitplan, waarmee de raad bij de vaststelling van de bouwregels en de verbeelding rekening heeft gehouden. Het plandeel met de woonbestemming aan de zijde van de Vecht heeft ook de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht". Artikel 8 van de planregels is gericht op de instandhouding, de bescherming en het herstel van de binnen het beschermd dorpsgezicht voorkomende dan wel daaraan eigen karakteristieke cultuurhistorische waarden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het behoud van de beeldkwaliteit van het historische en karakteristieke deel van Maarssen-Dorp in het plan voldoende is gewaarborgd. Het betoog faalt.

Milieuzonering

8.    Het parochiebestuur stelt dat in de plantoelichting weliswaar is beschreven dat bij de milieuzonering de systematiek van de functiemenging is gebruikt als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure), maar de raad heeft deze keuze niet nader onderbouwd. Hoewel in het plan centrumvoorzieningen zijn toegestaan aan de Breedstraat, krijgt het grootste deel van het plangebied de bestemming "Wonen". De in het plan voorziene woningen sluiten vervolgens aan op het woongebied dat is gelegen aan de Emmaweg. De Breedstraat is derhalve wel een centrumgebied, maar het gebied daarachter kan qua woningaantallen en oppervlakte niet worden aangemerkt als onderdeel van een gebied met functiemenging. Daarom dient niet de systematiek van de functiemenging te worden toegepast, maar van functiescheiding waarbij sprake is van een gemengd gebied. In dat geval geldt volgens het parochiebestuur dat voor kerkgebouwen een richtafstand van 30 m dient te worden aangehouden, welke in een gemengd gebied met één stap kan worden verlaagd tot 10 m. Volgens het parochiebestuur is de dichtstbijzijnde woning echter gelegen op een afstand van 4 m tot het kerkgebouw, zodat niet aan de richtafstand wordt voldaan.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat hij aansluiting heeft gezocht bij de VNG-brochure, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds richtafstanden voor een "rustige woonwijk" en een "gemengd gebied". Anderzijds bestaat er voor zogenaamde "gebieden met functiemenging" een afzonderlijke bedrijvenlijst aangezien de activiteiten in die gebieden wat betreft schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein. Gelet op het karakter en de omgeving van het plangebied, dat volgens de raad is gelegen in stedelijk gebied, is sprake van een gebied met functiemenging. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende centrumvoorzieningen, zoals een kerkgebouw en verschillende vormen van detailhandel, gesitueerd. Dergelijke functies zijn ingedeeld in de categorieën A en B en zijn goed verenigbaar met de voorziene woningen, aldus de raad.

8.2.    De Afdeling overweegt dat tussen partijen in geschil is of in dit geval sprake is van een gebied met functiemenging. In de VNG-brochure is vermeld dat het begrip "gebied met functiemenging" wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een zodanig gebied onder welke voorwaarden toelaatbaar worden geacht. In de VNG-brochure staat dat deze systematiek wordt gehanteerd in onder meer stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen. Het plangebied ligt in het centrum van Maarssen en in de nabije omgeving van het plangebied komen verschillende centrumfuncties, waaronder horeca en detailhandel, voor. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval sprake is van een gebied met functiemenging. Volgens de VNG-brochure wordt in gebieden met functiemenging niet gewerkt met richtafstanden, maar de categorieën A, B en C die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn. In de toelichting bij de Lijst van Bedrijven functiemenging is vermeld dat categorie A ziet op milieubelastende functies die toelaatbaar zijn aanpandig aan woningen en dat categorie B ziet op milieubelastende functies die toelaatbaar zijn indien deze bouwkundig zijn afgescheiden van woningen. Voor milieubelastende activiteiten in deze beide categorieën is vermeld dat deze zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het Bouwbesluit hiervoor toereikend zijn. Uit de Lijst van Bedrijven functiemenging blijkt dat kerkgebouwen deel uitmaken van categorie B, welke categorie ziet op milieubelastende functies die toelaatbaar zijn indien deze bouwkundig zijn afgescheiden van de woningen. Dat is hier het geval. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt uit een oogpunt van milieuzonering verenigbaar is met de bestaande functies - waaronder de kerk - in de nabij omgeving van het plangebied. Het betoog faalt.

Geluid

9.    Het parochiebestuur stelt dat de activiteiten van de kerk mogelijk zullen worden belemmerd door klachten van de bewoners van de toekomstige woningen. Daartoe wijst het parochiebestuur enerzijds op de geluidproductie van de muziek uit de kerk en anderzijds op de geluidproductie van de verwarmingsinstallatie in het ketelhuis. Volgens het parochiebestuur is het uitgevoerde akoestisch onderzoek op onjuiste uitgangspunten gebaseerd. Tevens vraagt het parochiebestuur zich af of het akoestisch onderzoek wel op onafhankelijke wijze tot stand is gekomen, nu dit onderzoek in opdracht van de initiatiefnemer is verricht. Bovendien gaat het akoestisch onderzoek voor wat betreft het maximale geluidniveau in de kerk uit van 75 dB(A), terwijl volgens het parochiebestuur het maximale geluidniveau veel hoger is. Het parochiebestuur wijst erop dat de raad geen rekening heeft gehouden met het in de kerk aanwezige H.D. Lindsenorgel en koorzang als relevante geluidbronnen. De raad heeft evenmin rekening gehouden met het luiden van de klokken en het carillon. Daarnaast is met betrekking tot het ketelhuis op een niet maatgevende dag onderzoek gedaan naar de geluidproductie, zodat het onderzoek in zoverre niet representatief is. Ten slotte is wat betreft de geluidproductie van het ketelhuis rekening gehouden met de aanwezige muur tussen het ketelhuis en het plangebied met een hoogte van 5,1 m. Deze muur is in slechte staat, zodat het de vraag is of deze kan worden gehandhaafd. Het parochiebestuur heeft een notitie van bureau Peutz van 17 oktober 2019 (hierna: notitie van Peutz) overgelegd, waarin een aantal kanttekeningen wordt geplaatst bij het akoestisch onderzoek.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het enkele feit dat het akoestisch onderzoek is verricht in opdracht van de initiatiefnemer, niet betekent dat dit onderzoek onzorgvuldig of niet objectief zou zijn. Het akoestisch onderzoek is opgesteld door een bevoegd en deskundig bureau,  voldoet aan de wettelijke normen en regelgeving en is gecontroleerd door de Omgevingsdienst Regio Utrecht (hierna: ODRU). In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een zogenoemde representatieve situatie. Dit is een situatie die meer dan 12 keer per jaar voorkomt. Daarbij is uitgegaan van een gemiddeld geluidniveau van 75 dB(A) gedurende de avondperiode. Dit betekent niet dat op kortere afstand van bijvoorbeeld het orgel of koor geen hogere geluidniveaus kunnen optreden, welke geluidniveaus echter niets zeggen over het gemiddeld geluidniveau. Volgens de raad is het in het akoestisch onderzoek gehanteerde gemiddelde geluidniveau van 75 dB(A) nog steeds realistisch en verdedigbaar. Verder stelt de raad dat het oproepen voor het belijden van godsdienst in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is vrijgesteld. Dit betekent volgens de raad dat het luiden van klokken in beginsel is toegestaan, tenzij de raad ter voorkoming van geluidhinder regels heeft vastgesteld in de Algemene Plaatselijke Verordening, hetgeen de raad niet nodig heeft geacht gezien de ligging in het centrum, waarvan de kerk van oudsher deel uitmaakt. Voorts stelt de raad dat het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een representatieve situatie wat betreft het geluidniveau van het ketelhuis. Ten slotte merkt de raad met betrekking tot de aanwezige, deels historische, muur op dat hij reeds heeft toegelicht dat deze muur behouden blijft.

9.2.    De Afdeling overweegt dat de raad zich voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat in de voorziene woningen in verband met de activiteiten van de kerk heeft gebaseerd op de milieuzonering uit de VNG-brochure en, specifiek voor geluid, ook op akoestisch onderzoek. Het rapport "Akoestisch onderzoek kerk en ketelhuis" (hierna: akoestisch onderzoek) van 25 juni 2015 van bureau Aveco de Bondt is uitgevoerd om de invloed van het geluid afkomstig van de kerk en het naastgelegen ketelhuis op het woon- en leefklimaat van de voorziene woningen in kaart te brengen. Het "Akoestisch onderzoek kerk en ketelhuis, Woningontwikkeling Mastenbroek, Maarssen-Dorp" (hierna: het geactualiseerde akoestisch onderzoek) van 14 mei 2018 van Aveco de Bondt bevat een actualisatie van het akoestisch onderzoek naar aanleiding van de situering van de geprojecteerde woningen nabij het ketelhuis. De conclusie van het akoestisch onderzoek en het geactualiseerde akoestisch onderzoek is dat ter plaatse van de woningen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voldaan, waarmee de woningen akoestisch inpasbaar zijn naast de kerk en het ketelhuis.

Over het betoog dat de onderzoeken niet onafhankelijk zijn uitgevoerd, overweegt de Afdeling de raad dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de relevante feiten dient vast te stellen en de nodige kennis dient te vergaren over de af te wegen belangen. Daartoe hoeft hij echter niet zelf het benodigde onderzoek te doen, maar kan hij gebruik maken van onderzoek door derden, mits hij zich ervan vergewist dat het uitgevoerde onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In dit geval is het akoestisch onderzoek gecontroleerd door de ODRU. Dat de akoestische onderzoeken in opdracht van de initiatiefnemer en ten behoeve van de raad zijn uitgevoerd, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat de akoestische onderzoeken niet onafhankelijk zijn (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY7319)).

Verder overweegt de Afdeling dat in de akoestisch onderzoeken is beschreven dat voor wat betreft de kerk de belangrijkste geluidrelevante activiteiten de kerkdiensten en mogelijk versterkte muziek tijdens de diensten zijn. Deze activiteiten vormen volgens deze onderzoeken de representatieve situatie en vinden plaats in de dag- en avondperiode. Voor de versterkte muziek is uitgegaan van een gemiddeld geluidniveau in de kerk van 75 dB(A), met een popmuziekspectrum. Voor de geluiduitstraling naar de omgeving van het plangebied zijn de raampartijen van de kerk bepalend. De representatieve situaties zijn worst-case opgesteld en geven een maatgevend beeld van het geluid naar de omgeving. In het geactualiseerde akoestisch onderzoek staat dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als gevolg van de activiteiten van de kerk ten hoogste 42 dB(A) bedragen in de dag- en avondperiode op de gevel van de voorziene woningen. Aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt derhalve ruim voldaan. Voor de maximale geluidniveaus geldt dat deze 30 dB(A) meer mogen bedragen dan de grenswaarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. In de praktijk blijkt dat muziek- en stemgeluid pieken bevat van 6 tot 10 dB(A) en derhalve geen significante rol speelt, aldus het geactualiseerde onderzoek.

Nu in de te realiseren situatie ter plaatse van de woningen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voldaan, acht de Afdeling het standpunt van de raad dat bij de voorziene woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet onredelijk. De bevindingen van bureau Peutz en zijn kanttekeningen bij het akoestisch onderzoek geven geen aanleiding voor een ander oordeel. De Afdeling overweegt daartoe dat volgens Peutz en het parochiebestuur hogere geluidniveaus optreden tijdens grote kerkconcerten, het gelijktijdig oefenen van koren in zowel de kerk als de pastorie en huwelijken en recepties. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze incidentele, dan wel gelijktijdige, activiteiten niet behoren tot de representatieve situatie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat hoewel het geluidniveau ter plaatse van het orgel en tijdens koorconcerten tijdelijk hoger kan zijn, de raad in redelijkheid heeft kunnen uitgegaan van het gemiddelde geluidniveau in een representatieve situatie. Ook neemt de Afdeling daarbij in aanmerking dat de raad terecht heeft gesteld dat het oproepen met klokgelui voor het belijden van godsdienst volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer buiten beschouwing mag worden gelaten. Daarbij komt dat er bestaande woningen dichterbij de kerk liggen, waardoor de in het plan voorziene woningen wat betreft het Activiteitenbesluit milieubeheer niet tot verdergaande beperkingen leiden. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat incidentele activiteiten, zoals grote kerkconcerten, geen deel uitmaken van de representatieve situatie. Over de recepties in de tuin en koorrepetities in het parochiehuis, overweegt de Afdeling voorts dat deze activiteiten niet onder de bestemming voor tuin en bedrijfswoning vallen en derhalve terecht buiten beschouwing zijn gelaten. Ten slotte heeft de raad het klokgelui in het kader van een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten gezien de ligging in het centrum, waar de kerk deel van uitmaakt, en de stedelijke uitstraling daarvan.

Ten aanzien van het betoog van het parochiebestuur dat de raad wat betreft het ketelhuis is uitgegaan van een niet-representatieve situatie, overweegt de Afdeling het volgende. In het geactualiseerde akoestisch onderzoek staat dat is uitgegaan van de wintersituatie, waarin de vier ketels in de worst-case situatie om 05:30 uur worden aangestuurd om de kerk voor de zondagsmis om 10:00 uur op temperatuur te hebben. De activiteiten in het ketelhuis kunnen plaatsvinden in de nacht- en dagperiode tussen 05:30 en 11:00 uur. Het maximale geluidniveau binnen het ketelhuis bedraagt 65 dB(A) indien vier ketels zijn ingeschakeld. Ter plaatse is geconstateerd dat tijdens het opstarten van deze ketels een verhoging van het geluiddrukniveau in de ketelruimte optreedt van 5 dB. Voor het ketelhuis is derhalve uitgegaan van verhogingen van het maximale geluidniveau tot 70 dB(A). De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ten gevolge van het ketelhuis op de gevel van de voorziene woningen zijn in de dag- en nachtperiode lager dan 40 dB(A). De berekende waarden zijn gelijk of lager dan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. De berekende maximale geluidniveaus ten gevolge van het ketelhuis op de gevel van de voorziene woningen bedragen in de dag- en nachtperiode maximaal 48 dB(A), zodat die voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. In hetgeen het parochiebestuur heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat bij de akoestische onderzoeken voor wat betreft het ketelhuis is uitgegaan van een niet-representatieve situatie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat voor de oostzijde van het ketelhuis is uitgegaan van het handhaven van de aanwezige muur met een hoogte van 5,1 m. De muur dient als afscherming van de maatgevende geluidbronnen op het dak naar de oostelijk gelegen woningen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in de akoestische onderzoeken ten onrechte rekening is gehouden met de aanwezigheid van de muur tussen het ketelhuis en het plangebied, nu de raad heeft toegelicht dat deze muur behouden zal blijven.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid, onder verwijzing naar de akoestische onderzoeken, op het standpunt kunnen stellen dat in de beoogde situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen en dat de kerk niet zal worden belemmerd in zijn activiteiten.

Het betoog faalt.

Luchtkwaliteit

10.    Het parochiebestuur stelt dat in het "Memo onderzoek risico positionering stookruimte" van 3 mei 2018 van bureau Aveco de Bondt weliswaar is beoordeeld of de rookgasafvoer voldoet aan het Bouwbesluit, maar dat niet is beoordeeld wat de effecten van de rookgasafvoer - in het bijzonder fijnstof - zijn op de luchtkwaliteit in de naastgelegen woningen.

10.1.    In paragraaf 4.8.2 van de toelichting op het plan staat dat naast de effecten van de in het plan toegelaten ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Uit de jaarlijkse monitoring, die in het kader van de Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit wordt uitgevoerd, blijkt dat de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen in de omgeving van Maarssen niet worden overschreden. De raad heeft geconcludeerd dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het parochiebestuur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad de gevolgen van de rookgasafvoer voor het woon- en leefklimaat in de woningen onvoldoende heeft onderzocht.

Het betoog faalt.

Schaduwwerking / bezonning

11.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare schaduwwerking en een vermindering van de bezonning ter plaatse van hun woning en achtertuin. Daartoe voeren zij aan dat de bezonning van hun woning en achtertuin als gevolg van het plan gedurende een groot deel van het jaar onmogelijk wordt gemaakt. Daar komt bij dat de bezonningsstudie volgens hen gebrekkig is, omdat deze is gebaseerd op het beeldkwaliteitplan en niet op de maximale planologische mogelijkheden. Dat betekent dat de uitbouw, noodoostelijk in het plangebied, ten onrechte niet is beoordeeld in die studie. Verder is onduidelijk van welk peil in de bezonningsstudie is uitgegaan.

11.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de gevolgen van het plan op de bezonningssituatie van aangrenzende percelen, waaronder het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], zijn beschreven in de bezonningsstudie "Plan Mastenbroek te Maarssen" van 10 december 2015 van het bureau Bezonningsingenieur.nl, welke bezonningsstudie naar aanleiding van diverse overleggen met de klankbordgroep is aangevuld met enkele aanvullende bezonningsstudies. Volgens de raad blijkt uit de bezonningsstudies dat de bezonning ter plaatse van de woning en de tuin van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet substantieel zal afnemen. Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben gesteld dat in de bedoelde bezonningsstudies niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden maar van het beeldkwaliteitplan, stelt de raad dat hij de maximale bouwhoogte in het plan juist heeft verlaagd van 11 m naar 10 m en, voor zover het plangebied grenst aan het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], van 7,3 m naar 3,5 m voor de noordoostelijk gelegen uitbouw. In de voornoemde bezonningsstudies is uitgaan van de aanvankelijk beoogde hogere maximale bouwhoogten. Nu de maximale bouwhoogte van deze uitbouw lager is dan de bouwhoogte van de daarachter gelegen woning in het plan, die wel in de bezonningsstudie is betrokken, heeft het ontbreken van de uitbouw in de bezonningsstudies geen gevolgen voor het perceel aan de [locatie A]. De raad heeft verder inzichtelijk gemaakt dat bij de bezonningsstudies is uitgegaan van een aflopend peil richting de oevers van de Vecht.

11.2.     De Afdeling overweegt dat de raad een onderzoek heeft laten doen naar de effecten van de voorziene woningen op de bezonningssituatie ter plaatse van de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]. De raad hanteert als richtlijn de zogeheten lichte TNO-richtlijn, wat inhoudt dat gedurende de periode van 19 februari tot en met 21 oktober minimaal twee uur per dag zon op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam valt. Daarnaast heeft de raad de bezonningssituatie in de buitenruimte beoordeeld door middel van de toetsingsmethode van de TU-Delft, wat inhoudt dat gedurende de periode van 21 april tot en met 23 augustus met een interval van 0:15 uur het bezonningsklimaat wordt beoordeeld. Uit deze bezonningsstudies volgt dat de bezonning op het perceel aan de [locatie A] op 21 april aan het einde van de middag tot en met het eerste deel van de avond in beperkte mate afneemt, maar dat de bezonningssituatie volgens de toetsingsmethode van de TU-Delft als "goed" wordt beschouwd, hetgeen betekent dat ten minste vier uur directe bezonning mogelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad bij de beoordeling van het bezonningsklimaat in redelijkheid kunnen aansluiten bij deze richtlijnen van TNO en de TU-Delft. Ook heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op het perceel aan de [locatie A] geen substantiële afname van de bezonning zal optreden.

Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen dat de bezonningsstudie gebreken en onjuistheden bevat, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft gemotiveerd dat de bouwhoogten waarvan de bezonningsstudie is uitgegaan op basis van het beeldkwaliteitplan weliswaar in het bestemmingsplan zijn gewijzigd en dat de noordoostelijke uitbouw niet is beoordeeld, maar naar het oordeel van de Afdeling is, gelet op de toelichting van de raad zoals hiervoor in 11.1 weergegeven, niet aannemelijk geworden dat de resultaten van de bezonningsstudie voor de woning en achtertuin van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] anders zouden zijn dan nu het geval is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verlaging van de bouwhoogte van de uitbouw geen nadelige effecten zal hebben op de bezonningsituatie ter plaatse van het perceel aan de [locatie A]. Daarnaast staat in de zienswijzennota dat bij de bezonningsstudies is uitgegaan van een aflopend peil richting de oevers van de Vecht, zodat evenmin aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt van welk peil in de bezonningsstudies is uitgegaan. Niet is gebleken dat de bezonningsstudie zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich daarop niet heeft mogen baseren. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat de afstand tussen het bouwvlak en het perceel van de woning op het perceel aan de [locatie A] ongeveer 26 m bedraagt. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare bezonningssituatie.

Het betoog faalt.

Privacy

12.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen dat het plan een vermindering van de privacy in hun woning en tuin tot gevolg zal hebben. Daarnaast ontbreken in het plan ten onrechte verplichtingen met betrekking tot het blinderen van ramen, terwijl hierover aan andere omwonenden waarborgen zijn gegeven. Dit is volgens hen in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Verder stellen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] dat de bestemming "Tuin", die in het plan is toegekend aan de gronden die grenzen aan de Vecht, had moeten worden doorgetrokken naar de gronden achter hun perceel. Hiermee kan verder worden uitgesloten dat schaduwwerking en vermindering van de privacy optreden ter plaatse van hun perceel. Ten slotte stellen zij dat ten gevolge van het plan de waarde van hun perceel zal verminderen.

12.1.    Uit de verbeelding blijkt dat voor het gedeelte van de woonbestemming met het bouwvlak dat het dichtst is gelegen bij het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] een maximale bouwhoogte van 7,3 m en maximale goothoogte van 3,5 m geldt en dat voor de aangrenzende uitbouw een maximum bouwhoogte van 3,5 m geldt. Hoewel niet is uit te sluiten dat de bouwmogelijkheden in het plan zullen leiden tot enige vermindering van de privacy, heeft naar het oordeel van de Afdeling de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een dusdanig onaanvaardbare aantasting van de privacy dat hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten worden toegekend. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de afstand tussen het bouwvlak en de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] circa 26 m bedraagt. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ligt in een stedelijke omgeving waar enig zicht in tuinen niet is uitgesloten, dat de in het plan toegelaten maximale bouwhoogten gering zijn en niet ongebruikelijk in een dergelijke omgeving en dat de bedoelde uitbouw haaks staat op het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]. Gelet hierop was er geen aanleiding voor verdergaande beperkingen in het plan of het aanpassen van de tuinbestemming.

Het betoog faalt.

12.2.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Parkeren

13.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en het parochiebestuur stellen dat het plan niet kan voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de voorziene woningen op eigen terrein. Volgens hen is in de huidige situatie reeds sprake van een te hoge parkeerdruk, die als gevolg van het plan alleen maar verder zal toenemen. De parkeerbehoefte van de in het plan toegelaten ontwikkeling kan, anders dan de raad stelt, niet op eigen terrein worden afgewikkeld. Daartoe voeren zij aan dat de in het plan gehanteerde parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning ten onrechte is verlaagd ten opzichte van de ruimtelijke randvoorwaarden uit 2011, waarin werd uitgegaan van een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. Het parochiebestuur stelt voorts dat in het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van de commerciële ruimten, waarvoor volgens de parkeernota een parkeernorm van 3,9 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak geldt. Verder stelt het parochiebestuur dat als gevolg van de in het plan toegelaten ontwikkeling 4 parkeerplaatsen in de openbare ruimte zullen verdwijnen. Ook zal een parkeerplaats verdwijnen voor de aanleg van een e-laadplaats. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat deze parkeerplaatsen elders in de openbare ruimte kunnen worden gecompenseerd. Weliswaar heeft de raad als bijlage bij de plantoelichting een indicatief ontwerp overgelegd, maar hieruit volgt niet zonder meer dat compensatie van deze parkeerplaatsen mogelijk is. Hiertoe voert het parochiebestuur aan dat op de beoogde locatie in het indicatief ontwerp een gehandicaptenparkeerplaats, meerdere bomen en een fietsenstalling aanwezig zijn. Bovendien ligt de beoogde locatie in een T-bocht, wat kan leiden tot verkeersonveilige situaties. Het parochiebestuur vreest dat ten gevolge van het plan onvoldoende parkeerplaatsen overblijven voor de parochianen.

13.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in het plan is uitgegaan van de parkeernormen uit de "GVVP Stichtse Vecht 2013 Deel B: Beleidsnota parkeren" (hierna: de parkeernota). De raad heeft, nu voor het plangebied het gebiedstype "centrum" binnen sterk stedelijk gebied geldt, de parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. De raad heeft berekend dat op grond van de parkeernota in totaal 24 parkeerplaatsen ten behoeve van de in het plan voorziene woningbouw benodigd zijn, welke op eigen terrein kunnen worden aangelegd. Ten aanzien van de parkeerbehoefte van de commerciële ruimten stelt de raad dat in de huidige situatie op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Maarssen aan de Vecht" in het plangebied al commerciële ruimten aanwezig zijn, zonder dat daarvoor de benodigde parkeergelegenheid bestaat op eigen terrein. In de huidige situatie wordt in de openbare ruimte voorzien in deze parkeerbehoefte. In dat kader benadrukt de raad dat het bruto vloeroppervlak van de commerciële ruimten en daarmee de parkeerbehoefte ten gevolge van het plan juist zal afnemen ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Verder stelt de raad dat als gevolg van het plan weliswaar vier parkeerplaatsen - waaronder een parkeerplaats voor gehandicapten -  in de openbare ruimte verdwijnen, maar volgens de raad kunnen die parkeerplaatsen elders in de openbare ruimte worden gecompenseerd. Volgens de raad zal gelet op het voorgaande het plan geen negatieve gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving van het plangebied met zich brengen.

13.2.    Bij de berekening van de parkeerbehoefte heeft de raad aansluiting gezocht bij de parkeernota. Uit de toelichting op het plan blijkt dat de raad is uitgegaan van een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning, welke parkeernorm kan worden gehanteerd in gebieden met de stedelijkheidsgraad "sterk stedelijk" en het gebiedstype "centrum". In paragraaf 2.1 van de toelichting op het plan staat dat de ruimtelijke randvoorwaarden uit 2011, die uitgingen van een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning, inmiddels zijn achterhaald door de geldende parkeernota. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich bij de berekening van de parkeerbehoefte dan ook in redelijkheid op de parkeernota, die de huidige inzichten daarover bevat, kunnen baseren. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat een plan geen bijdrage hoeft te leveren aan het oplossen van een bestaand parkeertekort en dat, gelet op de woonbestemming die mede voorziet in parkeervoorzieningen, niet aannemelijk is gemaakt dat binnen het plangebied niet kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

Voor zover het parochiebestuur stelt dat de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte geen rekening heeft gehouden met de commerciële ruimten, overweegt de Afdeling het volgende. In de toelichting op het plan staat dat het plan onder andere voorziet in de herontwikkeling van bestaande commerciële ruimten, waarbij geen sprake is van een toename van het bruto vloeroppervlak van deze commerciële ruimten. De omvang van gronden met de bestemming "Centrum" neemt ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan af. Ingevolge artikel 11 van de planregels dient in het geval van nieuwbouw of functiewijziging, waarbij de parkeerbehoefte toeneemt, op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen, waarbij ten minste het aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd conform de parkeernormen zoals opgenomen in de parkeernota. Nu het plan niet voorziet in extra commerciële ruimten en een hogere parkeerbehoefte, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet behoeft te worden voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein ten behoeve van de commerciële ruimten.

Voor zover het parochiebestuur heeft aangevoerd dat de raad niet heeft onderbouwd dat de parkeerplaatsen die ten gevolge van het plan verdwijnen elders in de openbare ruimte kunnen worden gecompenseerd, overweegt de Afdeling als volgt. In paragraaf 3.4.3 van de plantoelichting staat dat in het openbaar gebied vier parkeerplaatsen zullen verdwijnen ten gevolge van de in het plan toegelaten ontwikkeling. Als bijlage bij de plantoelichting is een indicatief ontwerp opgenomen, waaruit blijkt dat deze parkeerplaatsen in de openbare ruimte kunnen worden gecompenseerd. Verder blijkt uit dit indicatief ontwerp dat de fietsenstalling kan worden verplaatst en dat de aanwezige bomen kunnen worden herplant. Bovendien is niet gebleken dat de beoogde ligging van deze parkeerplaatsen in een bocht zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de parkeerplaatsen die ten gevolge van het plan zullen verdwijnen elders in de openbare ruimte kunnen worden gecompenseerd. Nu het onderhavige plan niet leidt tot verlies van parkeerplaatsen in de openbare ruimte, is de vrees dat het plan leidt tot onvoldoende parkeerplaatsen voor de parochianen ongegrond.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

14.    Het parochiebestuur stelt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het naast het plangebied gelegen rijksmonument, de Heilig Hartkerk aan de Breedstraat 3. Het parochiebestuur vreest dat de kerk zal worden beschadigd door trillingen die gepaard gaan met zowel de sloop van het bestaande pand als de realisatie van de nieuwbouw. Ook wijst het parochiebestuur op het risico op verzakkingen en schade aan de fundering ten gevolge van bronnering in verband met bodemsanering. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en het parochiebestuur stellen dat een asbestinventarisatieonderzoek, een volledig archeologisch onderzoek en nader bodemonderzoek ontbreken. Ook voeren zij aan dat de bij deze onderzoeken behorende kostenbegrotingen ontbreken. De kostenbegrotingen zijn nodig om inzicht te krijgen in de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast voeren zij aan dat inzicht in de kosten van het trillingvrij bouwen eveneens ontbreekt en dat als gevolg daarvan onduidelijk is of het plan financieel uitvoerbaar is.

14.1.    De Afdeling stelt voorop dat de wijze van sloop van belendende panden, het aanleggen van de fundering, de wijze van bodemsanering en de inventarisatie van asbest geen betrekking hebben op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan, waarop specifieke regelgeving van toepassing is. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet in zoverre derhalve buiten beschouwing blijven. Daarnaast is, anders dan gesteld, wel een bodem- en archeologisch onderzoek verricht. Wat betreft de kostenbegrotingen van de verschillende onderzoeken, overweegt de Afdeling als volgt. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd.

In de toelichting op het plan staat dat de raad een bodemonderzoek en een archeologisch onderzoek heeft laten verrichten, welke als bijlagen bij de plantoelichting zijn gevoegd. In de toelichting op het plan staat dat uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat wat betreft de bodemkwaliteit geen risico’s voor de volksgezondheid en/of het milieu worden verwacht. Verder staat in de plantoelichting dat uit het uitgevoerde archeologisch onderzoek blijkt dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft, maar dat de bodem van delen van het plangebied reeds verstoord is. Voorts is de verwachting dat slechts in beperkte mate asbest aanwezig is, hetgeen in het kader van de te verlenen omgevingsvergunningen voor de sloop van de bedrijfsgebouwen zal worden onderzocht. In de plantoelichting staat dat tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst is gesloten, waarin onder meer staat dat het opstellen van deze onderzoeken en de eventuele kosten van de sloop van de bedrijfsgebouwen en sanering van de bodem en asbest voor rekening en risico van initiatiefnemer komen. Gelet op de omvang van het onderhavige project en de uitkomsten van de bedoelde onderzoeken is volgens de raad uitgesloten dat het plan niet uitvoerbaar zal zijn vanwege de aanwezigheid van bodemverontreiniging, archeologische waarden of asbest. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

15.    De beroepen zijn ongegrond.

16.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Boermans
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019

429-914.