Uitspraak 201904456/1/A3


Volledige tekst

201904456/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Utrecht,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 april 2019 in zaak nr. 18/3300 in het geding tussen:

[appellanten]

en

de burgemeester van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2018 heeft de burgemeester gelast de woning aan de [locatie] te Utrecht (hierna: de woning) per 1 februari 2018 voor de duur van twaalf maanden te sluiten.

Bij besluit van 18 juli 2018 heeft de burgemeester het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2019, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [appellant A], bijgestaan door mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Alkmaar, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A. Erdogan, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellanten] zijn huurder van de woning. Woningbouwvereniging Mitros is eigenaar en verhuurder van de woning. De burgemeester heeft een bestuurlijke rapportage ontvangen van de Landelijke Eenheid van de politie alsmede aanvullende informatie van de politie Midden-Nederland. Hieruit komt volgens de burgemeester naar voren dat de woning onderwerp is in een strafrechtelijk onderzoek naar de handel in en het internationaal verzenden van verdovende middelen. De zoons van [appellanten] worden verdacht van het overtreden van de Opiumwet. Uit het politieonderzoek is gebleken dat er vanuit de woning gedeald wordt. Daarnaast is tijdens de doorzoeking op 17 oktober 2017 het volgende in beslag genomen: 65,2 gram hasj, verdeeld over zeventien gripzakjes, een los blok hasj, 21 tabletten MDMA (XTC), een pipetflesje vloeibare Cannabis, 1,65 gram cocaïne, 4,24 gram hennep, verdeeld over vier gripzakjes, een tas met 590 gram hasj, verdeeld in zes plakken, een zwart gaspistool, munitie, boksbeugels en ploertendoders. De burgemeester heeft [appellanten] op 14 december 2017 geïnformeerd over zijn voornemen de woning te sluiten. In reactie hierop hebben zij op 28 december 2017 hun zienswijze kenbaar gemaakt.

Besluitvorming

2.    Bij het besluit van 18 juli 2018 heeft de burgemeester zijn besluit tot sluiting van de woning voor twaalf maanden gehandhaafd. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er in de woning hard- en softdrugs en diverse wapens zijn aangetroffen. Volgens de burgemeester is dit een ernstige situatie die sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden rechtvaardigt, omdat aannemelijk is dat er drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit de woning plaatsvindt. Bij sluiting van een pand op grond van de Opiumwet wordt bij levensbedreigende situaties rekening gehouden met de gezondheidssituatie van een overtreder. De persoonlijke omstandigheden van [appellant A] zijn voor de burgemeester geen reden om af te zien van de sluiting, omdat de benodigde zorg niet is gebonden aan de woning. De burgemeester heeft daarom meer gewicht toegekend aan de belangen van de openbare orde. Tot slot heeft de burgemeester de persoonlijke medische omstandigheden van [appellant A] niet aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester het belang van de openbare orde zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van de gezondheidssituatie van [appellant A]. In de Beleidsregel sluiting woningen op grond van artikel 13b Opiumwet (hierna: de Beleidsregel) staat dat sluiting van een woning voor de bewoners een aantasting is van een fundamenteel grondrecht. Anderzijds moet ook bedacht worden dat juist als het om woningen gaat, de impact van drugshandel op de omgeving en omwonenden groot is. Toepassing van de maatregel moet volgens de Beleidsregel daarom zorgvuldig gebeuren. Afwijking daarvan is mogelijk op grond van artikel 4:84 van de Awb. De rechtbank overweegt dat verweerder de persoonlijke omstandigheden van [appellant A], haar gezondheidssituatie, heeft afgewogen tegen de belangen van de openbare orde. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat deze belangenafweging onvoldoende of onjuist is geweest.

Hoger beroep

4.    [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester het belang van de openbare orde zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van de gezondheidssituatie van [appellant A]. Zij betwisten niet dat de burgemeester bevoegd is om tot sluiting van hun woning over te gaan, maar stellen dat de burgemeester een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. Zij wijzen op de psychische klachten van [appellant A] en verwijzen hiertoe onder meer naar de medische verklaring van de psychiater van [appellant A] van 13 maart 2019 die zij aan de rechtbank hebben overgelegd. Hieruit volgt dat haar psychische klachten het gevolg zijn van de woninguitzetting en zij een stabiele thuisbasis mist. Door de woningsluiting is er een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [appellant A], met psychische klachten tot gevolg. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgt uit recente informatie, alsmede uit de eerder overgelegde medische informatie, dat ondersteuning nodig is in de vorm van een stabiele woonvorm. Deze hebben [appellanten] tot op heden niet kunnen vinden. Gelet hierop had hun belang zwaarder moeten wegen dan het belang van de openbare orde, aldus [appellanten].

4.1.    Wat betreft de medische situatie van [appellant A] bevat het dossier de volgende stukken:

- een overzicht van de huisarts van [appellant A] van 29 en 31 januari 2018,

- een bericht van de huisarts van 7 februari 2018,

- een e-mailbericht van de GZ-psycholoog van 8 februari 2018,

- en de verklaring van de psychiater van [appellant A] van 13 maart 2019.

Verder is er een contactverslag van de acute psychiatrie crisisdienst Utrecht van 5 juli 2011 aan de toenmalige huisarts van [appellant A] overgelegd. Ter zitting bij de rechtbank is vastgesteld dat dit het behandelplan van [appellant A] betreft dat in het verslag van de hoorzitting in bezwaar wordt genoemd. Verder heeft de burgemeester in het besluit van 18 juli 2018 betrokken dat [appellant A] op 9 februari 2018 in de crisisopvang van Altrecht is opgenomen.

4.2.    De hiervoor genoemde stukken met betrekking tot de medische situatie van [appellant A] leiden de Afdeling niet tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de belangenafweging van de burgemeester onvoldoende of onjuist is geweest. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, hoewel uit de overgelegde medische stukken kan worden afgeleid dat [appellant A] is gebaat bij een stabiele woonsituatie, niet is gebleken dat de ondersteuning die zij krijgt of zal krijgen is gebonden aan de woning. De burgemeester is hier in zijn besluit van 18 juli 2018 gemotiveerd op ingegaan en heeft daarbij van belang mogen achten dat [appellant A] buiten de woning de vereiste zorg krijgt en dat haar veiligheid gegarandeerd is door de aanwezigheid van familie. De verklaring van de psychiater van 13 maart 2019 heeft de rechtbank terecht niet tot een ander oordeel geleid. Uit die verklaring volgt dat de woningsluiting geen PTSS in engere zin heeft veroorzaakt, maar dat het voor [appellant A] wel een nare ervaring is geweest. Datzelfde geldt voor de inval in de woning op 17 oktober 2017. Uit de verklaring kan evenwel niet worden afgeleid dat [appellant A] thuis behandeld moet worden of dat de zorg aan de woning is gebonden. Evenmin had aan het feit dat de woningsluiting voor [appellant A] in medisch opzicht belastend zou zijn doorslaggevende betekenis moeten worden toegekend, zoals door [appellanten] is bepleit. Tegenover de medische situatie van [appellant A] en de gevolgen die zij zal ondervinden van de sluiting van de woning staat het belang van de openbare orde. In dat kader heeft de burgemeester zwaar mogen laten wegen dat het hier gaat om een ernstige situatie waarbij tijdens een doorzoeking een grote hoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen en daarnaast dat uit het politieonderzoek is gebleken dat er vanuit de woning werd gedeald. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de burgemeester het belang van de openbare orde in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [appellanten] om in de woning te blijven wonen. De burgemeester heeft eveneens terecht geen aanleiding gezien om op grond van artikel 4:84 van de Awb van zijn beleid af te wijken. De psychische klachten van [appellant A] zijn niet dusdanig dat zij nopen tot afwijking van het beleid. Dat de woningsluiting een nare ervaring voor [appellant A] vormt en vervelende gevolgen heeft, is daarvoor onvoldoende.

Het betoog faalt.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Veenboer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019

730.