Uitspraak 201805414/1/A2


Volledige tekst

201805414/1/A2.
Datum uitspraak: 18 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te Bergen (NH),

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 juni 2018 in zaak nr. 15/5387 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2015 heeft het college [appellanten] een tegemoetkoming in de planschade van € 690.000,00 in de vorm van compensatie in natura toegekend.

Bij besluit van 20 november 2015 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 juni 2018, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met zaken nrs. 201805427/1/A2, 201805428/1/A2, 201805656/1/A2, 201805447/1/A2, 201805623/1/A2, 201805618/1/A2, 201805723/1/A2, 201805416/1/A2, 201805442/1/A2, 201805422/1/A2, 201805423/1/A2, 201805437/1/A2, 201805740/1/A2, 201805443/1/A2, 201805439/1/A2, 201805657/1/A2, 201805670/1/A2, 201805671/1/A2, 201805620/1/A2, 201805707/1/A2 en 201805645/1/A2, behandeld op 4, 5 en 8 juli 2019, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld van [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. W. de Vis, advocaat te Alkmaar, en mr. P.J.M. Hink, vergezeld van mr. T. ten Have, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellanten] zijn eigenaar van de percelen [locaties] in Bergen, kadastraal bekend sectie […], nummers […]. Op deze percelen zijn gelegen een woning met garage, een bedrijfspand dat in gebruik is als een wasserij/verhuurbedrijf linnen en een bijgebouw.

2.    [appellanten] hebben bij brief van 30 mei 2014 een verzoek om een tegemoetkoming in planschade ingediend bij het college. Zij hebben gesteld planschade te lijden als gevolg van de op 12 juni 2009 in werking getreden bestemmingsplan "Bergen, Dorpskern Zuid" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Volgens [appellanten] bedraagt de planschade € 550.000,00.

3.    In het nieuwe bestemmingsplan zijn aan de gronden van [appellanten] onder meer de bestemming "Bedrijf-2" met de aanduiding "wasserij en verhuurbedrijf linnen (rkl)" en de bestemming "Groen" toegekend. Op de gronden met de bestemming "Bedrijf-2" zijn toegestaan bedrijven uit categorie 1 en 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten en ter plaatse van voormelde aanduiding is een wasserij en verhuurbedrijf linnen uit categorie 3 toegestaan. Op die gronden zijn ook toegestaan één bedrijfswoning en een kantoor dat niet groter is dan 50% van de totale vloeroppervlakte met een maximum van 400 m2. Een benzineservicestation is niet toegestaan.

4.    Voorheen gold het "Uitbreidingsplan gemeente Bergen N.H. 1937" (hierna: het Uitbreidingsplan) op grond waarvan de gronden van [appellanten] onder meer de bestemmingen "Woningen, winkels en verzorgende bedrijfjes" en "Woningen" had. Op gronden met deze bestemming waren woningen, winkels, cafés, lunchrooms, kleine verzorgende bedrijfjes, werkplaatsen, benzinetankstations, garagebedrijven en dergelijke toegestaan.

5.    Het college heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan Ten Have Advies v.o.f. In een advies van 1 juni 2015 heeft Ten Have geconcludeerd dat de percelen in de oude planologische situatie hun hoogste waarde ontlenen aan herontwikkeling waarbij de huidige bebouwing wordt gesloopt en vier nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. De mogelijkheid om woningen te bouwen, niet zijnde een bedrijfswoning, is in het nieuwe bestemmingsplan vervallen. De planologische wijziging heeft volgens Ten Have per saldo geleid tot een forse waardedaling van de percelen van € 690.000,00 en die schade kan in natura worden gecompenseerd.

6.    Bij het besluit van 4 juni 2015 heeft het college op basis van dit advies [appellanten] een tegemoetkoming in de planschade van € 690.000,00 in de vorm van compensatie in natura toegekend. In dit besluit is vermeld:

"-Aanvragers en/of hun rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel wordt gedurende twee jaren na het onherroepelijk worden van dit besluit de mogelijkheid gegeven door middel van het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning de onder het vorige planologische regime - het Uitbreidingsplan 1937 - bestaande, en thans vervallen, (bouw)mogelijkheden alsnog te realiseren;

-Na het afgeven van de gevraagde omgevingsvergunning wordt aanvragers en/of hun rechtsopvolgers gedurende drie jaar de gelegenheid geboden van die vergunning gebruik te maken;

-De kosten voor deze planologische medewerking komen voor rekening van de gemeente Bergen. Overige daaruit voortvloeiende kosten, zoals bouwleges, komen als gebruikelijk voor rekening van de aanvragers en/of hun rechtsopvolgers;

-Indien compensatie in natura niet mogelijk zal blijken om redenen gelegen buiten de macht van aanvragers en/of hun rechtsopvolgers, zal alsnog worden overgegaan tot betaling van een tegemoetkoming van € 690.000, te vermeerderen met de wettelijke rente over de periode van 3 juni 2014 tot de dag van de betaling, waarbij gelet op de eigendomsverhoudingen 7/8 deel toekomt aan [appellant A] en 1/8 deel aan [appellant B]."

Bij het besluit op bezwaar van 20 november 2015 heeft het college het besluit van 4 juni 2015 gehandhaafd.

7.    De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 20 november 2015 ongegrond verklaard.

Hoger beroep

-hoogte planschade

8.    [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in navolging van Ten Have de planschade op een te laag bedrag heeft vastgesteld door bij de schadeberekening de btw buiten beschouwing te laten. Zij voeren aan dat Ten Have weliswaar terecht de sloopkosten exclusief btw in mindering heeft gebracht op de grondwaarde exclusief btw, maar daarna had zij de uitkomst inclusief btw moeten maken omdat de hoogte van planschade wordt bepaald door grondwaarden en opstalwaarden inclusief btw met elkaar te vergelijken. Uitgaande van 19% btw op de peildatum, bedraagt de planschade € 944.000,00, aldus [appellanten].

8.1.    Anders dan waarvan [appellanten] uitgaan, kan het bij de schadeberekening betrekken van de btw niet leiden tot een hoger bedrag aan door hen geleden planschade. De btw vertegenwoordigt geen waarde, in die zin dat de btw niet kan leiden tot een hogere waarde van de gronden in de oude planologische situatie en daarmee evenmin tot een hogere planschade. Ten Have heeft de btw daarom terecht buiten de waardebepaling van de gronden gelaten door de grondwaarde op basis van kengetallen te bepalen op een bedrag exclusief btw en daarop in mindering te brengen de sloopkosten exclusief btw. De rechtbank heeft dus terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college in navolging van Ten Have de planschade op een te laag bedrag heeft vastgesteld.

Het betoog faalt.

-compensatie in natura

9.    [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de compensatie in natura voldoet aan de vereisten die in jurisprudentie daaraan worden gesteld. Zij voeren aan dat een concrete en bindende toezegging van de gemeenteraad dat medewerking wordt verleend aan een aanvraag om een omgevingsvergunning, ongeacht de aard en omvang ervan maar passend in het Uitbreidingsplan, ontbreekt. Daarbij is volgens [appellanten] van belang dat de raad in 2007 geen medewerking heeft verleend aan bouwmogelijkheden die kleiner zijn dan de maximale bouwmogelijkheden op grond van het Uitbreidingsplan. Ook is van belang dat een bestemmingsplan op nabij gelegen gronden woningbouw mogelijk heeft gemaakt waardoor de realisatie van een benzinestation niet meer mogelijk is. Volgens [appellanten] kent de geboden compensatie in natura dan ook een open einde en is de afhandeling ervan afhankelijk van een onzekere toekomstige gebeurtenis. Dat de compensatie in natura is voorzien van een vangnetregeling ondervangt niet dat het onzeker is dat op de aanvraag om een omgevingsvergunning positief wordt beslist. Ook betogen [appellanten] dat een termijn van twee jaar voor het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning onvoldoende is.

9.1.    In de overzichtsuitspraak van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582) heeft de Afdeling onder 5.41 tot en met 5.47 onder meer het volgende overwogen.

Tegemoetkoming in planschade kan in voorkomende gevallen bestaan uit compensatie in natura, in welke gevallen schadevergoeding in geld achterwege kan blijven, omdat tegemoetkoming in de schade anderszins is verzekerd. De voorkeur van degene die schade lijdt voor een bepaalde wijze van compenseren, is daarbij niet doorslaggevend. Het bestuursorgaan mag bij het tegemoetkomen in de schade uitgaan van de wijze van compenseren die de laagste kosten met zich brengt.

Het is niet noodzakelijk dat de schade al ten tijde van het ontstaan daarvan in natura is gecompenseerd. Het gaat er om of ten tijde van de beslissing op het verzoek om tegemoetkoming in planschade die tegemoetkoming voldoende anderszins is verzekerd.

Bij compensatie in natura is voorafgaande vaststelling van de schade in geld niet noodzakelijk.

Compensatie in natura kan bij planschade in de vorm van waardevermindering door een wijziging van het planologische regime van de onroerende zaak van de aanvrager (de zogenoemde directe planschade) onder meer bestaan uit herstel van de door een wijziging van het planologische regime weggevallen bouwmogelijkheid. In dat geval kan tegemoetkoming in geld achterwege blijven, omdat de (tegemoetkoming in) schade anderszins is verzekerd.

Tegemoetkoming in schade door compensatie in natura is niet voldoende anderszins verzekerd, wanneer deze afhankelijk is van een toekomstige, onzekere gebeurtenis.

Wanneer het, gelet op de procedures die moeten worden gevoerd ten behoeve van het planologische regime dat voorziet in compensatie in natura, niet geheel zeker is of dit planologische regime in werking zal treden, betekent dit niet zonder meer dat compensatie in natura zinledig is, indien het bestuursorgaan zodanige toezeggingen heeft gedaan, dat de onzekerheid over deze procedures voldoende is ondervangen. Daarbij komt in voorkomende gevallen betekenis toe aan de omstandigheid of met deze toezeggingen met voldoende zekerheid vaststaat dat, mocht blijken dat compensatie in natura niet tot stand kan worden gebracht, de hoogte van het alsnog uit te betalen bedrag na inwinning van advies bij ter zake kundige, onafhankelijke planschadeadviseurs, zal worden vastgesteld en dat dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de ontvangst van de aanvraag. Voorts komt in voorkomende gevallen ook betekenis toe aan de omstandigheid of de compenserende voorziening, gedurende een voldoende lange periode, ook wordt geboden aan rechtsopvolgers onder algemene en bijzondere titel.

9.2.    Anders dan [appellanten] betogen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de in 6 weergegeven tegemoetkoming in de vorm van compensatie in natura voldoet aan de daaraan in de jurisprudentie gestelde eisen, zoals die zijn weergegeven in 9.1. Niet is vereist dat het college dan wel de gemeenteraad een onvoorwaardelijke toezegging doet dat medewerking wordt verleend aan een door [appellanten] ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning voor realisatie van de oude bouwmogelijkheden, ongeacht de inhoud daarvan. De onzekerheid over de besluitvorming door het college, eventueel na medewerking van de gemeenteraad, is voldoende ondervangen met het besluit van 4 juni 2015. Het college heeft daarin immers bepaald dat, indien compensatie in natura niet mogelijk zal blijken om redenen gelegen buiten de macht van [appellanten] en/of hun rechtsopvolgers, alsnog zal worden overgegaan tot betaling van een tegemoetkoming van € 690.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2014 tot de dag van uitbetaling. Het college heeft overigens ter zitting uitdrukkelijk toegezegd dat in beginsel medewerking wordt verleend aan een door [appellanten] ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning. Dat de gemeenteraad, naar [appellanten] stellen, in 2007 geen medewerking heeft verleend aan bouwmogelijkheden die kleiner zijn dan wat op grond van het Uitbreidingsplan maximaal mogelijk is, leidt gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel over de geboden compensatie in natura. Dat geldt ook voor de stelling van [appellanten] dat door woningbouw op nabij gelegen gronden de realisatie van een op grond van het Uitbreidingsplan mogelijk benzinestation niet meer kan worden gerealiseerd.

9.3.    Tot slot heeft de rechtbank terecht een termijn van twee jaar voldoende geacht voor het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Niet valt in te zien dat voor het indienen van een bouwplan op grond van de bouwmogelijkheden van het Uitbreidingsplan de gestelde termijn te kort is. Anders dan waarvan [appellanten] uitgaan, heeft die termijn geen betrekking op de procedure van besluitvorming die de aanvraag doorloopt.

9.4.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de toegekende tegemoetkoming in planschade voldoende anderszins is verzekerd.

Het betoog faalt.

-deskundigenkosten in beroep

10.    [appellanten] betogen eveneens tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door hen gedeclareerde deskundigenkosten voor [gemachtigde] niet voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten hebben betrekking op een door [gemachtigde] opgestelde brief van 25 november 2015 over het in rekening brengen van btw bij de verkoop van woningbouwkavels. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze brief van [gemachtigde] algemeen bekende informatie bevat die geen deskundigheid vereist. Dat [gemachtigde] op de zitting bij de rechtbank de gelegenheid heeft gehad een toelichting te geven over het bij de schadeberekening betrekken van btw, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank heeft dus terecht geen vergoeding voor voormelde kosten toegekend.

Slotoverwegingen

11.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Jansen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019

609.