Uitspraak 201901928/1/R1


Volledige tekst

201901928/1/R1.
Datum uitspraak: 18 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Nijmegen,

en

de raad van de gemeente Nijmegen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Goffert-Winkelsteeg 2017" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2019, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. J.H.F. Gernaat, is verschenen. Voorts is Stichting Stoomgroep De Goffert (hierna: de stoomgroep), vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    In het kader van de voorheen geldende wettelijk voorgeschreven actualisatieplicht voor bestemmingsplannen heeft de raad een nieuw bestemmingsplan vastgesteld voor het gebied ten zuidwesten van het stadscentrum tegen het Maas-Waalkanaal aan. Het plangebied wordt gevormd door het bedrijventerrein Winkelsteeg, de Overgangszone en het stadspark De Goffert. De gronden in het stadsparkdeel in het noordoosten van het plangebied hebben de bestemmingen "Cultuur en ontspanning - Kinderboerderij" en "Groen - Park". Aan beide bestemmingen is (deels) de gebiedsaanduiding "overige zone - zoekgebied Goffert trein" toegekend. De gebiedsaanduiding is toegekend naar aanleiding van een bewonersinitiatief dat gericht is op de terugkeer van een tracé van een recreatieve trein.

2.    [appellant], die op het perceel [locatie] ten oosten van het plangebied woont, kan zich niet met het plan verenigen voor zover het voorziet in de mogelijkheid van het exploiteren van een recreatieve trein. Hij vreest voor aantasting van de luchtkwaliteit op en rondom zijn woning.

Ontvankelijkheid en relativiteitsvereiste

3.    De raad voert aan dat [appellant] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Subsidiair betoogt de raad dat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste eraan in de weg staat dat de beroepsgrond van [appellant] leidt tot een vernietiging van het bestreden besluit. Volgens hem is het [appellant] er niet om te doen zijn eigen woonbelangen te beschermen.

3.1.    Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: "degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken."

Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

3.2.    De Afdeling stelt vast dat de afstand van het perceel van [appellant] tot het plangebied ongeveer 20 m is en dat de afstand van het perceel van [appellant] tot aan het dichtstbijzijnde punt van de gebiedsaanduiding "overige zone - zoekgebied Goffert trein" ongeveer 30 m is.

Gelet op die afstanden zijn gevolgen van enige betekenis van de ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied, voor zover het bestreden besluit voorziet in de recreatieve trein, voor het woon- en leefklimaat van [appellant] niet uit te sluiten. Uit het vorenstaande volgt dat [appellant] in dit geval al in de hoedanigheid van eigenaar van een perceel dat in de nabijheid van het plangebied ligt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt.

Omdat de uitstoot van de voorziene recreatieve trein gevolgen kan hebben voor het woon- en leefklimaat van [appellant], zijn beroepsgrond daarop betrekking heeft en de normen die hij inroept strekken tot bescherming van dat woon- en leefklimaat, ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat deze grond ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het bestreden besluit zou kunnen leiden.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Luchtkwaliteit

5.    [appellant] betoogt dat het plan, voor zover de gebiedsaanduiding "overige zone - zoekgebied Goffert trein" is toegekend, niet verzekert dat de uitstoot van brandstoffen van de trein voldoet aan de wettelijke milieueisen. Hij vreest dus voor aantasting van de luchtkwaliteit op en rondom zijn woning. Verder stelt hij dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht of de trein in plaats van op houtbriketten op een duurzame energiebron, zoals waterstofgas of elektriciteit, kan rijden.

5.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant].

5.2.    Artikel 37, lid 37.6, van de planregels geeft een nadere duiding van de gebiedsaanduiding "overige zone - zoekgebied Goffert trein", en luidt: "Op de gronden met aanduiding overige zone - zoekgebied is de aanleg van een treintracé ten behoeve van een recreatieve trein toegestaan."

5.3.    Het plan staat op plaatsen waar de gebiedsaanduiding "overige zone - zoekgebied Goffert trein" is opgenomen het gebruik van een treintracé van 750 m voor een recreatieve trein toe.

Over de vrees van [appellant] voor aantasting van de luchtkwaliteit op en rondom zijn woning overweegt de Afdeling het volgende. De raad moet motiveren waarom hij het voorziene tracé op deze locatie aanvaardbaar acht. Op zichzelf legt het plan niet vast met welke recreatieve trein de stoomgroep op het tracé zal gaan rijden en op welke manier de trein wordt aangedreven. Maar op de zitting heeft de stoomgroep toegelicht dat zij van een historische locomotief gebruik zal gaan maken. Deze trein reed in het verleden op steenkool en zal in de toekomst op houtbriketten gaan rijden. In dit kader is verder toegelicht dat, ingeval sprake is van een volledige verbranding, de uitstoot van schadelijke stoffen bij houtbriketten lager is dan bij steenkool. Verder heeft de stoomgroep erop gewezen dat in de schoorsteen van de trein een roetfilter geplaatst zal worden. Ook staat in paragraaf 4.4.1 van de plantoelichting beschreven dat de recreatieve trein moet voldoen aan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarom overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een onevenredige aantasting van de luchtkwaliteit op en rondom de woning van [appellant].

Voor zover [appellant] stelt dat de raad ten onrechte niet nader heeft onderzocht of de trein in plaats van op de genoemde houtbriketten op een duurzame energiebron, zoals waterstof of elektriciteit, kan rijden, hebben de raad en de stoomgroep toegelicht dat het laten rijden van de trein op waterstof of op een elektromotor financieel niet haalbaar is. Ter zitting heeft de stoomgroep op dit punt toegelicht dat het aan expertise ontbreekt om de motor van de voorziene stoomlocomotief zo aan te passen dat deze op waterstof of elektriciteit kan rijden. Daarom ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het type energiebron onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Verburg    w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019

195-890.