Uitspraak 201903033/1/A1


Volledige tekst

201903033/1/A1.
Datum uitspraak: 18 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te 's-Hertogenbosch,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 maart 2019 in zaak nr. 18/2945 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2018 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een erker op het perceel [locatie] te Den Bosch afgewezen.

Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak tezamen met zaak nr. 201903025/1/A1 ter zitting behandeld op 4 december 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.P.G.J. Berkers, rechtsbijstandverlener te Amsterdam en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.B.A.M. Gerritse, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Namens het college is op 18 mei 2017 geconstateerd dat de erker aan de voorzijde van de woning op het perceel werd verbouwd zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. Bij besluit van 18 mei 2017 heeft het college aan [appellant] een bouwstop opgelegd.

Bij besluit van 10 juli 2017 heeft het college een door [appellant] ingediende aanvraag van 4 april 2017 om omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de erker geweigerd. Deze weigering om omgevingsvergunning te verlenen is door de rechtbank bij uitspraak van 21 november 2017 in stand gelaten. Dit besluit is onherroepelijk.

[appellant] heeft op 5 juni 2018 opnieuw een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van de erker. Het bouwplan voor de erker is identiek aan de door [appellant] op 4 april 2017 ingediende aanvraag.

2.    Het college heeft bij besluit van 18 juli 2018 geweigerd om een omgevingsvergunning te verlenen. Het besluit is gemotiveerd onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), omdat er volgens het college geen sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden en er zich ook geen wijziging van het recht heeft voorgedaan.

Dit besluit heeft het college bij besluit van 16 oktober 2018 in stand gelaten. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep bij uitspraak van 26 maart 2019 ongegrond verklaard. [appellant] kan zich hier niet mee verenigen.

Bespreking van het hoger beroep

3.    [appellant] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, onder verwijzing naar het besluit van 10 juli 2017, de aanvraag mocht weigeren. Daartoe voert hij aan dat er sinds dit besluit een wijziging van het recht heeft plaatsgevonden, omdat het college een ander beleid voert als het gaat om het verlenen van omgevingsvergunningen in afwijking van het bestemmingsplan voor aanbouwen voor de voorgevel. Dat het "Toetsingskader aanbouwen aan de voorzijde van een woning" niet is gewijzigd, is volgens hem niet relevant, omdat dat beleid niet van toepassing is op zijn aanvraag, aldus [appellant]. Hij wijst er op dat het college omgevingsvergunning heeft verleend voor een aanbouw voor de voorgevel op de percelen Meester van Goerlestraat 9 en Anjervallei 82 te Den Bosch. De rechtbank heeft er volgens hem ten onrechte waarde aan gehecht dat de betreffende omgevingsvergunningen geen betrekking hebben op aanbouwen over de gehele breedte van de voorgevel. [appellant] stelt verder dat het college ten onrechte een door hem overgelegd stedenbouwkundig advies van BRO van 16 augustus 2018 heeft genegeerd.

3.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131, kan een bestuursorgaan er bij overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, een verzoek om terug te komen van een besluit af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.

Als het bestuursorgaan overeenkomstige toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gesteld.

Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan kan dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.

3.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de aanvraag om omgevingsvergunning mocht afwijzen. De door [appellant] ingediende aanvraag is, wat betreft de aanvraag voor het uitbreiden van de erker, gelijk aan de aanvraag die ten grondslag ligt aan het besluit van 10 juli 2017, welk besluit onherroepelijk is geworden. Anders dan [appellant] betoogt heeft zich sinds het besluit van het college van 10 juli 2017 geen wijziging van het recht voorgedaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het door het college gehanteerde beleid "Toetsingskader aanbouwen aan de voorzijde van een woning" in dit geval wel van toepassing is en na het besluit van 10 juli 2017 niet is gewijzigd. De door het college verleende vergunningen voor aanbouwen voor de voorgevel op de percelen Meester van Goerlestraat 9 en Anjervallei 82 geven evenmin grond voor het oordeel dat het door het college gehanteerde beleid is gewijzigd, of niet consequent wordt toegepast. Deze aanbouwen hebben bovendien geen betrekking op aanbouwen over de gehele breedte van de voorgevel zoals de door [appellant] aangevraagde omgevingsvergunning. Het college heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat het door [appellant] overgelegde stedenbouwkundig advies van BRO van 16 augustus 2018 ook niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid kan worden gekwalificeerd. Niet valt in te zien dat [appellant] een dergelijk stedenbouwkundig advies niet vóór het besluit van 10 juli 2017 had kunnen overleggen en dat ook had behoren te doen. Zoals vermeld onder 3.1 kan de bestuursrechter aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor dat oordeel.

Het betoog faalt.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Van Ravels    w.g. Kamphorst-Timmer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019

776.