Uitspraak 201902813/1/A1


Volledige tekst

201902813/1/A1.
Datum uitspraak: 18 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2018 heeft het college zijn beslissing om op 3 augustus 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: Afvalstoffenverordening 2010) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 20 februari 2019 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein, is verschenen.

Overwegingen

1.    Op 3 augustus 2018 heeft een toezichthouder van de gemeente op de Gerrit van der Veenlaan ter hoogte van nummer 250 naast de inzamelvoorziening een doos aangetroffen. Op de doos zat een etiket met de naam en het adres van [appellant]. Het college heeft hem daarom aangemerkt als overtreder ten laste van wie de kosten van de bestuursdwang kunnen worden gebracht.

2.    [appellant] betoogt dat hij niet de overtreder is. Hij stelt dat hij niet degene is geweest die de aangetroffen doos naast de inzamelvoorziening heeft gezet. Hij weet niet hoe de doos naast de inzamelvoorziening is terechtgekomen. Wellicht heeft een van zijn buren, een medebewoner of een personeelslid van de woonvoorziening waar hij woont de doos meegenomen, aldus [appellant].

2.1.    Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."

Artikel 5:25, eerste lid, van de Awb luidt:

"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

Artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 luidt: "Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."

Artikel 9, eerste lid, luidt:

"Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."

Artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit luidt:

"Op grond van artikel 4 van de verordening worden de volgende inzamelmiddelen en voorzieningen aangewezen voor:

[…]

4. Oud papier en karton: de vanwege de gemeente verstrekte minicontainers, benevens de vanwege de gemeente geplaatste bovengrondse en ondergrondse containers;

[…]"

2.2.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.3.    Het feit dat de doos naast de inzamelvoorziening is aangetroffen betekent dat de doos op onjuiste wijze is aangeboden. Door de vermelding van de naam en het adres van [appellant] op de doos, kan de doos tot hem worden herleid. [appellant] heeft met de enkele stelling dat hij de doos niet naast de inzamelvoorziening heeft neergezet en dat een andere persoon dat heeft gedaan, niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. Daarmee heeft hij in strijd met artikel 9 van de Afvalstoffenverordening 2010, gelezen in samenhang met artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit, gehandeld.

2.4.    Gelet op het voorgaande heeft het college [appellant] terecht als overtreder aangemerkt en een gedeelte van de kosten van de toepassing van de spoedeisende bestuursdwang op hem verhaald.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019

374-935.