Uitspraak 201903719/1/A1


Volledige tekst

201903719/1/A1.
Datum uitspraak: 11 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Helion B.V., gevestigd te Naaldwijk, gemeente Westland,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland,

verweerder.

Procesverloop

Helion B.V. heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een nieuw besluit door het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 september 2018 in zaak nr. 17/6877.

Het college en Helion B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2019, waar het college, vertegenwoordigd door ing. J.M. Talmon- van Dam, ing. F.A.G. van der Meijden, P.R.W. Vrij en ing. H.D. Verhey, bijgestaan door mr. C.E. Barnhoorn, advocaat te Den Haag, en Helion B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. D. Krosse, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.

2.    Bij besluit van 23 augustus 2017 heeft het college geweigerd aan Helion B.V. omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van een inrichting en voor het aanpassen van een magazijn op het perceel Dijkweg 159 te Honselersdijk. Bij voormelde uitspraak van 28 september 2018, verzonden op 2 oktober 2018, heeft de rechtbank dat besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 29 mei 2019 heeft het college opnieuw geweigerd omgevingsvergunning te verlenen.

Helion B.V. heeft, voordat het college het besluit van 29 mei 2019 nam, beroep wegens niet-tijdig beslissen ingediend.

3.     Helion B.V. betoogt dat het college niet tijdig een nieuw besluit op haar aanvraag heeft genomen. Nu het college inmiddels wel een besluit heeft genomen, verzoekt zij de Afdeling om de door het college verbeurde dwangsom vast te stellen en het college te gelasten om deze te betalen.

4.    Na de verzending van de uitspraak van de rechtbank op 2 oktober 2018 had het college in beginsel 6 maanden de tijd om een nieuw besluit te nemen. Dat betekent dat het nieuwe besluit op uiterlijk 2 april 2019 genomen had moeten worden. Helion B.V. heeft het college op 3 april 2019 in gebreke gesteld. Het college had op die dag nog geen besluit genomen.

5.    In artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat de eerste dag waarover een dwangsom is verschuldigd, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een ingebrekestelling heeft ontvangen. De laatste dag dat een dwangsom is verschuldigd, is de dag waarop het besluit verzonden is dan wel de dag waarop 42 dagen zijn verstreken sinds de eerste dag dat een dwangsom verschuldigd was. De ingebrekestelling is op 4 april 2019 door het college ontvangen.18 april 2019 is de eerste dag waarop het college een dwangsom verschuldigd was. 29 mei 2019 is de laatste dag. Dit betekent dat er 42 dagen zijn verstreken. Op grond van artikel 8:55c, gelezen in samenhang met artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, wordt de door het college verbeurde dwangsom vastgesteld op een bedrag van € 1.442,00.

6.    Het beroep is gegrond.

7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Bij de berekening van de proceskosten betrekt de Afdeling dat deze zaak gelijktijdig ter zitting is behandeld met zaak nr. 201809033/1/A1. In beide zaken is mr. D. Krosse ter zitting als beroepsmatig rechtsbijstandverlener opgetreden. De Afdeling ziet hierin aanleiding om voor het verschijnen ter zitting in de beide zaken in totaal één punt toe te kennen. In de uitspraak in zaak nummer 201809033/1/A1, is het college bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2019:4119, veroordeeld in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die bij Helion B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn opgekomen. In die zaak is reeds één punt toegekend voor het verschijnen ter zitting. Helion B.V. heeft de Afdeling verzocht om toepassing te geven aan artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskostenveroordeling. In dat artikel is bepaald dat kan worden afgeweken van het forfaitaire vergoedingsstelsel indien zich een bijzondere omstandigheid voordoet. Het moet gaan om uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van dit forfaitaire stelsel onrechtvaardig uitpakt, bijvoorbeeld een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:787. Anders dan Helion B.V. stelt, is niet gebleken dat het college ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    stelt de hoogte van het door het college van burgemeester en wethouders van Westland aan Helion B.V. verschuldigde dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit vast op een bedrag van € 1.442,00 (zegge: veertienhonderdtweeënveertig euro),

III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westland tot vergoeding van bij Helion B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 256,00 (zegge: tweehonderdzesenvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Westland aan Helion B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, voorzitter, en mr. J.Th. Drop  en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.

w.g. Hoogvliet    w.g. De Koning

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019

712.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:17 luidt:

1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.

2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.

3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

Artikel 8:55c luidt:

Indien het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.