Uitspraak 201809837/1/A1


Volledige tekst

201809837/1/A1.
Datum uitspraak: 11 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Oijen, gemeente Oss,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 november 2018 in zaak nr. 18/1299 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oss.

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2018 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen twee maanden na verzending van dit besluit het strijdige gebruik van het perceel aan de [locatie] te Oijen (hierna: het perceel) te beëindigen door de verhuur/het in gebruik geven van ruimten aan derden te beëindigen en de oppervlakte van de stalling voor caravans, vouwwagens, auto’s, campers en boten terug te brengen naar 1000 m2.

Bij besluit van 22 mei 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en de voorlopige voorziening getroffen dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom wordt verlengd tot twaalf weken na de verzending van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Vianen, en het college, vertegenwoordigd door A.A.S.A.M. Zwaans en H.J.W. Staassen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] is eigenaar van het perceel. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Lith 2013" (hierna: het bestemmingsplan) kent de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" aan het perceel toe. Op grond van het bestemmingsplan mag op het perceel een agrarisch bedrijf zijn gevestigd met een caravanstalling van maximaal 1000 m2. Het college stelt zich op het standpunt dat het verhuren dan wel in gebruik geven van een oppervlakte van 315 m2 van het perceel aan derden voor opslag of hobbyactiviteiten en het hebben van een caravanstalling van meer dan 1000 m2 in strijd is met het bestemmingsplan. Omdat voor dit gebruik geen omgevingsvergunning voor strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingswet (hierna: de Wabo) is verleend, heeft het college besloten om handhavend op te treden.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college bevoegd is om handhavend op te treden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aan handhavend optreden in de weg staan.

2.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.

Hoger beroep

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruiken van het perceel voor hobbymatige activiteiten met oldtimers niet in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert aan dat het een eigen hobbyruimte betreft en dat de aanwezigheid van zijn vrienden niet aan dit eigen gebruik afdoet.

3.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het al dan niet hobbymatig laten gebruiken van ruimten door derden in strijd is met het bestemmingsplan. Tijdens de zitting van de rechtbank heeft [appellant] verklaard dat hij en drie anderen aan oldtimers sleutelen. Het gaat om ongeveer tien auto’s. Deze activiteit valt niet onder de doeleindenomschrijving van artikel 3.1 van de planregels, omdat er geen sprake is van gebruik ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Derhalve is het in gebruik geven van ruimten aan derden in strijd met artikel 3.1.1 van de planregels. Daarbij is niet van belang of de ruimten als vriendendienst in gebruik worden gegeven of dat dit tegen een vergoeding wordt gedaan. Evenmin is van belang of de ruimten door derden bedrijfsmatig of hobbymatig worden gebruikt.

Het betoog faalt.

4.    Niet in geschil is dat de aanwezigheid van de caravanstalling van meer dan 1000 m2 in strijd is met het bestemmingsplan. Zoals hiervoor is overwogen is ook het gebruik van de ruimten door derden in strijd met het bestemmingsplan. Daarvoor is geen omgevingsvergunning voor strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo verleend, zodat het college bevoegd is om handhavend op te treden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden. Hij voert aan dat er sprake is van concreet zicht op legalisatie, omdat de situatie gelegaliseerd kan worden door gebruik te maken van de compensatieregeling op het moment dat hij de daarvoor benodigde sloopmeters verkrijgt. Volgens hem was het aanbod van sloopcompensatiemogelijkheden in het verleden beperkt en kan het niet doorgaan van de overname van een sloopcompensatielocatie niet aan hem verweten worden. Gelet op de marktontwikkeling zullen de sloopcompensatiemogelijkheden aangeboden blijven worden, waarmee de situatie gelegaliseerd kan worden. Derhalve dient deze ontwikkeling te worden afgewacht.

[appellant] voert verder aan dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de te dienen belangen, omdat er nooit is geklaagd over de activiteiten op het perceel en de caravanstalling al tientallen jaren aanwezig is op het perceel. De beëindiging van de activiteit zal leiden tot grote schade, omdat daarvoor overeenkomsten beëindigd zullen moeten worden.

5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1155, is om concreet zicht op legalisatie in verband met een nieuw bestemmingsplan te kunnen aannemen, ten minste vereist dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, waarbinnen de bouw en het gebruik, waarop het besluit tot handhaving ziet, past. Voor concreet zicht op legalisatie door middel van een omgevingsvergunning dient ten tijde van de besluitvorming ten minste een begin te zijn gemaakt met de voor verlening van een omgevingsvergunning vereiste procedure, hetgeen niet mogelijk is zonder een aanvraag. Zoals de Afdeling tevens eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2735, is de bereidheid van het college om mee te werken aan verlening van een omgevingsvergunning onvoldoende voor concreet zicht op legalisatie van met het bestemmingsplan strijdig gebruik.

[appellant] had ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van 22 mei 2018 geen aanvraag ingediend, strekkende tot legalisatie van de overtreding van artikel 3.1.1 van de planregels. Gelet hierop bestond er alleen al daarom geen concreet zicht op legalisatie. De gestelde omstandigheid dat het college wel bereid is om medewerking te verlenen is, wat daar ook van zij, onvoldoende

Het betoog faalt in zoverre.

5.2.    Over het betoog van [appellant] dat handhavend optreden leidt tot financieel nadeel overweegt de Afdeling dat [appellant] zelf heeft gekozen voor het gebruiken van het perceel in strijd met het bestemmingsplan zonder omgevingsvergunning voor strijdig gebruik. Dit gevolg komt daarom voor zijn rekening en risico en kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college af had moeten zien van handhavend optreden. De omstandigheden dat er nooit is geklaagd over de activiteiten op het perceel en dat de caravanstalling gedurende langere tijd aanwezig is, kunnen evenmin worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Gelet hierop heeft de rechtbank in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen bijzondere omstandigheid gezien op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Hoogvliet    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019

457-884.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1 luidt:

"1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

[…],

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

[…]."

Bestemmingsplan "Buitengebied Lith 2013"

Artikel 3.1.1 luidt:

"De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor:

a. uitoefening van het agrarisch bedrijf, daaronder begrepen hobbymatig agrarisch grondgebruik;

b. het wonen, uitsluitend in de bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie;

[…]."

Artikel 3.1.2 luidt:

"In het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf':

[…];

k. zijn kleinschalige nevenactiviteiten uitsluitend mede begrepen indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1. het gebruik ten behoeve van de nevenactiviteit vindt plaats binnen het bouwvlak;

2. de vorm, omvang en locatie van de nevenactiviteit zijn beperkt tot de vorm, omvang en locatie van bedrijvigheid zoals die zijn vermeld in bijlage 3 (Bestaande kleinschalige activiteiten);

3. er vindt geen buitenopslag voor de nevenactiviteiten plaats;

4. het parkeren vindt op eigen terrein, binnen het bouwvlak, plaats;

[…]."

Artikel 3.5 luidt:

"Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor de activiteiten als genoemd in onderstaande tabel, met inachtneming van de per afzonderlijke activiteit omschreven voorwaarden in de tabel, onder de voorwaarde dat de milieuhygiënische aanvaardbaarheid is aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de ruimtelijke kwaliteit;

b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

c. het straat- en/of bebouwingsbeeld;

d. de landschappelijke en natuurwaarden;

e. de verkeersveiligheid;

f. de woonsituatie;