Uitspraak 201900853/1/A1


Volledige tekst

201900853/1/A1.
Datum uitspraak: 11 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante A] (hierna: Autoservice), [appellante B]) en [appellante C], gevestigd te Houten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2018 in zaak nr. 18/2641 in het geding tussen:

[appellante A], [appellante B] en [appellante C],

en

het college van burgemeester en wethouders van Houten.

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 29 november 2017 heeft het college geweigerd aan Autoservice enerzijds en [appellante B] en [appellante C] anderzijds omgevingsvergunningen te verlenen voor het realiseren van woonruimte in drie bedrijfsunits in de bedrijfsverzamelgebouwen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Houten.

Bij besluit van 29 mei 2018 heeft het college naar aanleiding van het door Autoservice, [appellante B] en [appellante C] (hierna gezamenlijk: Autoservice en anderen) daartegen gezamenlijk gemaakte bezwaar de besluiten van 29 november 2017 met een gewijzigde motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 20 december 2018 heeft de rechtbank het door Autoservice en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Autoservice en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2019, waar Autoservice en anderen, vertegenwoordigd door mr. N.J. Loekemeijer, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J. Bosch, zijn verschenen. Namens [appellante B] is verder [gemachtigde] verschenen.

Overwegingen

1.    De percelen [locatie 1] en [locatie 2] liggen op een bedrijventerrein. Op het perceel staan twee bedrijfsverzamelgebouwen. In elk van deze bedrijfsverzamelgebouwen zijn acht bedrijfsunits aanwezig. Aan de bedrijfsunits zijn afzonderlijke adressen toegekend. Autoservice exploiteert een garage in de bedrijfsunit [locatie 3], [appellante B] exploiteert een meubelmakerij op [locatie 4] en [appellante C] exploiteert een bouwbedrijf op [locatie 5].

Op 28 januari 2017 heeft [appellante B] mede namens [appellante C] een aanvraag gedaan voor het realiseren van woonruimte op de eerste verdieping van de bedrijfsunits die zij in gebruik hebben. Op 11 februari 2017 heeft Autoservice een daartoe strekkende aanvraag gedaan voor de bedrijfsunit die hij in gebruik heeft.

Vaststaat dat het gebruik als woning van een bedrijfsunit in een van de bedrijfsverzamelgebouwen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Koppeling-De Schaft". Artikel 3, onderdeel 3.3, aanhef en onder i, van de planregels staat op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" het gebruik als woning, ongeacht of dat ten behoeve van een bedrijf is, niet toe.

Het college acht het ongewenst om woningen toe te staan op en nabij gronden die bestemd zijn voor bedrijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid vanwege de beperkingen die kunnen optreden in de bedrijfsvoering van andere bedrijven de omgevingsvergunningen heeft kunnen weigeren.

2.    Autoservice en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de gevraagde omgevingsvergunningen heeft kunnen weigeren.

Zij betwisten dat het realiseren van woonruimte in de bedrijfsunits nadelige gevolgen kan hebben voor bedrijven in categorie 2. Zij stellen dat in dit geval activiteiten van bedrijven in categorie 1 en 2 en woningen goed kunnen samengaan. Het bedrijventerrein is volgens hen in transformatie naar een gebied met zowel bedrijven als woningen. In zo’n situatie kan bij bedrijven in categorie 2 een richtafstand van ten hoogste 10 m tot woningen worden aangehouden voor het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat bij die woningen, aldus Autoservice en anderen. Voor de geluidbelasting van de woningen door het verkeer op de weg De Bouw zouden verder hogere geluidwaarden ingevolge de Wet geluidhinder kunnen worden gesteld.

Volgens Autoservice en anderen was het de bedoeling van de gemeenteraad om in het bestemmingsplan op het bedrijventerrein zonder meer ook de functie wonen toe te staan. Verder wijzen zij erop dat het college te kennen heeft gegeven positief te staan tegenover woningen op het perceel. In 2018 zou het college nog toestemming hebben gegeven voor een woning bij een autobedrijf aan de [locatie 6].

2.1.    Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen.

2.2.    In het besluit op bezwaar heeft het college zich op het standpunt gesteld dat bij de gewenste woningen een goed woon- en leefklimaat niet gewaarborgd is. Naar aanleiding van het bezwaar van Autoservice en anderen dat omliggende bedrijven door de gewenste woningen niet worden gehinderd in hun bedrijfsvoering, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat dat wel het geval is bij bedrijven ten zuiden van de percelen. In het verweerschrift en ter zitting bij de rechtbank heeft het college toegelicht dat niet alle volgens het bestemmingsplan toegestane bedrijven in categorie 2 verenigbaar zijn met een woonfunctie.

2.3.    Bij de beoordeling of het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunningen heeft kunnen weigeren, is de rechtbank terecht uitgegaan van de mate van inbreuk van het gewenste gebruik op het geldende planologische regime. De rechtbank heeft terecht de aan gronden toegekende bestemmingen tot uitgangspunt genomen. Niet van betekenis is de gestelde omstandigheid dat de planwetgever, de gemeenteraad, andere bedoelingen zou hebben gehad bij de vaststelling van het geldende bestemmingsplan, wat daar verder ook van zij. Verder is de omstandigheid dat het college te kennen heeft gegeven niet afwijzend te staan tegenover het gebruik van de bedrijfsunits voor bewoning indien de aanvraag alle bedrijfsunits aan de [locatie 1] en [locatie 2] zou betreffen, niet van betekenis, alleen al omdat de aanvragen slechts zien op drie bedrijfsunits. Naar aanleiding van het betoog van Autoservice en anderen dat er plannen zijn om het bedrijventerrein om te vormen tot een gemengd woon- en werkgebied, is ter zitting door het college gesteld dat wordt onderzocht of het ruimtelijk gezien mogelijk is het bestemmingsplan zo te wijzigen dat in de bedrijfsunits een woonfunctie kan worden toegestaan. De Afdeling stelt vast dat ten tijde van het besluit op bezwaar van concrete stappen op dat vlak geen sprake was, nog daargelaten welke betekenis daaraan dan zou toekomen.

2.4.    Over mogelijke beperkingen in de bedrijfsvoering van bedrijven, overweegt de Afdeling dat, gelet op artikel 3, onderdeel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd zijn voor bedrijven in categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die onderdeel uitmaakt van de planregels. Naast de gronden van de bedrijfsverzamelgebouwen hebben ook gronden ten zuiden en ten zuidwesten daarvan deze bestemming. De activiteiten van bedrijven in categorie 2 kunnen nadelige gevolgen hebben voor hun omgeving. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten staat dat bedrijfsactiviteiten in categorie 2 door hun aard slechts toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woningen, indien geconcentreerd in een wijk of buurtcentrum. Een minimale afstand van 30 m dient te worden aangehouden.

Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat regels waaraan bedrijfsactiviteiten moeten voldoen. Het bevat grenswaarden voor geluid die gelden voor geluidgevoelige objecten. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, dienen woningen, ook als zij tot een bedrijf behoren, als een geluidgevoelig object te worden aangemerkt voor andere bedrijven dan het bedrijf waartoe de woningen behoren. De bedrijfsunits van Autoservice en [appellante C] grenzen aan bedrijfsunits van anderen. De bedrijfsunit van [appellante B] grenst aan die van [appellante C] en ligt op ongeveer 7 m afstand van een andere bedrijfsunit.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij realisering van woningen in de directe omgeving van de bedrijfsunits, de bedrijven in de bedrijfsverzamelgebouwen beperkingen in hun bedrijfsvoering kunnen ondervinden. Het college heeft dit, mede gezien de gevolgen voor het woon- en leefklimaat bij de beoogde woningen, ongewenst kunnen achten.

Voor zover Autoservice en anderen wijzen op een woning bij een bedrijf op het perceel [locatie 6] overweegt de Afdeling dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de gevraagde omgevingsvergunningen te weigeren. Nog daargelaten of het college al een omgevingsvergunning heeft verleend voor de realisering van een woning in het vrijstaande pand op het perceel [locatie 6], is niet aannemelijk geworden dat het gaat om een in relevant opzicht gelijk geval. Niet is komen vast te staan dat het gebruik als woning op dat perceel leidt tot beperkingen in de bedrijfsvoering van andere bedrijven, aangezien is gesteld noch gebleken dat de woning in het pand grenst aan bedrijfsruimtes van anderen.

2.5.    Gelet op wat onder 2.1 tot en met 2.4 is overwogen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunningen heeft kunnen weigeren. Voor zover Autoservice en anderen er nog op hebben gewezen dat ter plaatse van de gewenste woningen wat betreft wegverkeerslawaai een goed woon- en leefklimaat kan worden bereikt, doet dit hieraan niet af, nu dit niet ziet op het woon- en leefklimaat in relatie tot de bedrijfsactiviteiten van nabijgelegen bedrijven.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Slump    w.g. Van Heusden
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019

163-919.