Uitspraak 201902929/1/A1


Volledige tekst

201902929/1/A1.
Datum uitspraak: 4 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D], allen wonend te Sleeuwijk, gemeente Altena (hierna: [appellant] en anderen),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 maart 2019 in zaak nr. 18/7497 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Altena.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam (thans gemeente Altena, hierna: het college) aan de gemeente Werkendam (thans gemeente Altena, hierna: de gemeente) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een clubgebouw op het perceel Griendweg 18c te Sleeuwijk.

Bij besluit van 6 november 2018 heeft het college, naar aanleiding van het bezwaar van [appellant] en anderen, het besluit van 25 juni 2018 herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning opnieuw verleend voor een periode van tien jaar.

Bij besluit van 7 november 2018 heeft het college het bezwaar van [appellant] en anderen tegen het besluit van 25 juni 2018 gegrond verklaard, het besluit van 25 juni 2018 herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning opnieuw verleend voor een periode van tien jaar.

Bij uitspraak van 12 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 november 2018 vernietigd, het bezwaar van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. L. van Schie-Kooman, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door B. Heil, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De gemeente heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een clubgebouw voor jeugdwerk op het perceel Griendweg 18c, voor een periode van tien jaar. Het te plaatsen gebouw is een voormalig noodlokaal van een school. Volgens het college is het project in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Sleeuwijk".

Bij het besluit van 25 juni 2018 heeft het college een omgevingsvergunning voor onbepaalde tijd verleend voor de activiteiten "bouwen" en "het gebruik van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan". Bij het besluit van 6 november 2018 heeft het college deze omgevingsvergunning herroepen en met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor een periode van tien jaar. Bij het besluit van 7 november 2018 heeft het college de omgevingsvergunning van 25 juni 2018 nogmaals herroepen en vervangen door een omgevingsvergunning voor een periode van tien jaar. Zoals het college ter zitting heeft bevestigd, dienen de besluiten van 6 en 7 november 2018 te worden begrepen als één besluit op het bezwaar van [appellant] en anderen.

[appellant] en anderen wonen aan de [locatie] te Sleeuwijk, in de buurt van het clubgebouw, en vrezen overlast van de activiteiten in het clubgebouw.

2.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen belanghebbenden zijn bij de vergunningverlening. Zij voeren daartoe aan dat zij gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van de activiteiten in en bij het clubgebouw, zoals het afspelen van muziek. [appellant] en anderen verwijzen in dat verband naar het akoestisch rapport van De Roever van 29 juli 2019.

2.1.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2.    Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een omgevingsvergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit dient als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft betrokkene geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zijn, wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271).

2.3.    Vast staat dat de afstand tussen het perceel van [appellant] en anderen en het clubgebouw ongeveer 150 m bedraagt en dat vanuit dat perceel geen zicht op het clubgebouw bestaat. In geschil is of ter plaatse van het perceel van [appellant] en anderen gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden door geluid van de activiteiten vanwege het clubgebouw.

In het akoestisch rapport van De Roever is onderzocht in hoeverre het afspelen van versterkte muziek in het clubgebouw tot geluidoverlast bij de woning van [appellant] en anderen kan leiden. Daarbij is uitgegaan van dancemuziek met een geluidniveau van 100 dB(A) binnen het clubgebouw. Volgens het akoestisch rapport is dit passend bij een jongerencafé. Uit de berekeningen volgt onder meer dat, indien de ramen en deuren van het clubgebouw gesloten blijven, ter plaatse van de achtergevel van de woning van [appellant] en anderen, in de avond- en nachtperiode een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 43,7 dB(A) zal worden gemeten. Indien de deur van het clubgebouw is geopend, zijn de geluidniveaus hoger, aldus het akoestisch rapport.

Het college heeft ter zitting weersproken dat in het clubgebouw luide muziek zal worden afgespeeld. De Afdeling stelt echter vast dat de omgevingsvergunning dat gebruik niet uitsluit. Ook anderszins is niet gebleken dat de toegelaten activiteiten in het clubgebouw zijn beperkt in die zin dat geen luide muziek mag of kan worden afgespeeld, of dat het clubgebouw slechts op bepaalde dagen en/of tijden mag worden gebruikt. De activiteiten die in het akoestisch rapport als uitgangspunt zijn genomen, zijn dus niet uitgesloten op basis van de omgevingsvergunning. Gelet hierop en op de bevindingen in het akoestisch rapport, kan niet worden uitgesloten dat [appellant] en anderen ter plaatse van hun perceel gevolgen van enige betekenis wat betreft het geluid kunnen ondervinden van de activiteiten in het clubgebouw. [appellant] en anderen zijn daarom - anders dan rechtbank heeft geoordeeld - belanghebbenden bij de besluiten van 6 en 7 november 2018.

Het betoog slaagt.

3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd.

4.    De rechtbank heeft het beroep van [appellant] en anderen niet inhoudelijk behandeld. Nu de Afdeling nader onderzoek nodig acht, ziet zij aanleiding - zoals ook door het college is verzocht - de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, van de Awb, naar de rechtbank terug te wijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

5.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

6.    De griffier van de Raad van State zal aan [appellant] en anderen met toepassing van artikel 8:114 van de Awb het door hen betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 maart 2019 in zaak nr. 18/7497;

III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Altena tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

w.g. Drop    w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019

190-912.