Uitspraak 201900226/4/R2


Volledige tekst

201900226/4/R2.
Datum uitspraak: 21 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de stichting Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied, gevestigd te Weesp,

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Stichtse Vecht,

verweerster.

Openbare zitting gehouden op 21 november 2019 om 10:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter

griffier: mr. M. Scheele

Verschenen:

De Commissie, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door [gemachtigde B];

De raad, vertegenwoordigd door mr. M.P. van Asch, bijgestaan door ing. C.A. Spaan.

[belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], is op de zitting gehoord als belanghebbende bij het plandeel waarover het verzoek gaat.

===================================

Het beroep richt zich tegen het besluit van de raad van 2 oktober 2018, waarbij het bestemmingsplan "Rondom de Vecht" is vastgesteld. De Commissie heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het verzoek gaat over het deel van het bestemmingsplan waarbij de mogelijkheid om te mogen wonen wordt verplaatst van de recreatiewoning aan de [locatie] te Breukelen naar de reeds op het zogenaamde Molenlandje aanwezige schuur. Deze schuur mag op grond van het plan als bedrijfswoning worden gebruikt.

De voorzieningenrechter:

wijst het verzoek af.

Daartoe overweegt hij het volgende.

Het verzoek voldoet aan de formele vereisten. Het houdt verband met een door de Commissie tijdig ingesteld beroep. Verder is er spoed gemoeid met het verzoek, omdat door het college van burgemeester en wethouders een vergunning is verleend op basis van het plan voor aanpassingen aan de schuur, zodat deze als bedrijfswoning kan worden gebruikt, en de houder van de vergunning - de familie [belanghebbende] - van plan is op korte termijn te beginnen met (ver)bouwwerkzaamheden. Omdat aan de formele vereisten is voldaan, gaat de voorzieningenrechter inhoudelijk in op het verzoek.

Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kon de raad het plandeel waar het verzoek over gaat in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening achten. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om een maatregel te treffen die het plan voor het deel waar het verzoek over gaat, schorst (bevriest). De reden daarvoor is als volgt.

De Commissie vreest vooral voor oprukkende bebouwing vanaf de Scheendijk de polder in. Die vrees is begrijpelijk, gelet op de ontwikkelingen aan de oostzijde van de Scheendijk in het verleden. De voorzieningenrechter kan echter geen rekening houden met eventuele toekomstige plannen voor het Molenlandje. Het beroep en het verzoek worden beoordeeld aan de hand van het nu voorliggende plan. En dit plan voegt op deze locatie geen extra bebouwing toe. Er is uitsluitend sprake van een ruil tussen de gebruiksmogelijkheden van de bestaande schuur met de bestaande recreatiewoning. De huidige schuur mag worden gebruikt als bedrijfswoning, terwijl de recreatiewoning - waar nu wordt gewoond - na ingebruikname van de bedrijfswoning niet meer mag worden gebruikt als woning, ook niet door derden. Weliswaar neemt door het gebruik van schuur als bedrijfswoning de gebruiksdruk richting de polder iets toe, maar niet zodanig dat de raad dit in redelijkheid niet aanvaardbaar kon vinden. Verder heeft de raad met een voorwaardelijke verplichting in artikel 15, lid 15.3.4, van de planregels gewaarborgd dat de recreatiewoning niet meer mag worden bewoond na ingebruikname van de bedrijfswoning. Tegen voortzetting van de bewoning kan dan handhavend worden opgetreden. De voorzieningenrechter  heeft opgemerkt dat de formulering van de voorwaardelijke verplichting verbeterd kan worden. Verder is door middel van een aanduiding op plankaart gewaarborgd dat op de gronden achter de bedrijfswoning (‘de polder in’) geen bebouwing mag worden opgericht, ook geen vergunningvrije bouwwerken. Op die gronden mogen weliswaar 25 in plaats van de huidige 15 kampeermiddelen worden opgesteld, maar dat zijn tijdelijke plaatsen in het seizoen van 15 maart tot 31 oktober.

De voorzieningenrechter verwacht dan ook dat de betreffende plandelen de toets door de rechter in de bodemprocedure zullen doorstaan. Gelet hierop weegt het belang van de eigenaar van de (bedrijfs)woning om hier gebruik van te gaan maken zwaarder dan het belang van de Commissie om dit tegen te houden. Er is geen reden de betreffende plandelen te schorsen en daarom wordt het verzoek afgewezen.

De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ook is er geen aanleiding om een partij te veroordelen tot een vergoeding van verletkosten van [belanghebbende].

w.g. Van Ettekoven    w.g. Scheele

voorzieningenrechter    griffier

723.