Uitspraak 201908050/2/V1


Volledige tekst

201908050/2/V1.
Datum uitspraak: 21 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 29 oktober 2019 in zaak nr. NL19.23951 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 29 oktober 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V.M. Oliana, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Ook heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.    Bij uitspraak van 18 november 2019 heeft de Afdeling op het hoger beroep van de vreemdeling beslist. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening niet in behandeling genomen.

2.    Het verzoek is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.

w.g. Verheij    w.g. De Groot
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2019

827.