Uitspraak 201907765/3/A3


Volledige tekst

201907765/3/A3.
Datum uitspraak: 7 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:

1. [verzoeker sub 1], wonend te Horst, gemeente Horst aan de Maas,

verzoeker,

2. de burgemeester van Horst aan de Maas

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 16 oktober 2019 in zaak nrs. 19/2423 en 19/2424 in het geding tussen:

[verzoeker sub 1]

en

de burgemeester.

Openbare zitting gehouden op 7 november 2019 om 11:30 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter

griffier: mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken

Verschenen:

[verzoeker sub 1], bijgestaan door mr R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, advocaat te Venlo;

De burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Rongen, werkzaam bij de gemeente.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 16 oktober 2019 van de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep van [verzoeker sub 1] gegrond verklaard en, kort gezegd, bepaald dat zijn woning niet voor zes maanden wordt gesloten maar voor drie. [verzoeker sub 1] heeft daartegen hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft ook hoger beroep ingesteld. Hij is het niet eens met de herroeping van het primaire besluit en de veroordeling in de vergoeding van de door [verzoeker sub 1] in bezwaar gemaakte kosten.

De voorzieningenrechter vindt dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Beide partijen hebben ter zitting ermee ingestemd om nu ook uitspraak te doen op de hoger beroepen van [verzoeker sub 1] èn de burgemeester in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter ziet daarom ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen op de hoger beroepen in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat beide hoger beroepen ongegrond zijn en

I.    bevestigt daarom de aangevallen uitspraak;

II.    bepaalt dat van de burgemeester van Horst aan de Maas een griffierecht van € 234,00 (zegge: tweehonderdvierendertig euro) wordt geheven;

III.    wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] af. omdat het hoger beroep ongegrond is.

Daartoe overweegt zij het volgende over het hoger beroep van [verzoeker sub 1].

De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten. In de woning is onder meer 79,85 gram GHB aangetroffen. GHB is een harddrug. Bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram is volgens de rechtspraak van de Afdeling in beginsel aannemelijk dat die deels of geheel is bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. De voorzieningenrechter vindt dat [verzoeker sub 1] niet met tegenbewijs aannemelijk heeft gemaakt dat de GHB alleen voor zijn eigen gebruik was. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de burgemeester met de verkorte weergave van de telefoontaps en de meldingen van overlast voldoende gemotiveerd dat de aangetroffen drugs ook bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking en dat mag worden aangenomen dat de woning van [verzoeker sub 1] een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. De burgemeester was dus bevoegd om de woning te sluiten.

Is de sluiting ook evenredig? De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat het verkeren in moeilijke omstandigheden, zoals het geval is bij [verzoeker sub 1], niet betekent dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. De voorzieningenrechter begrijpt ook dat de sluiting negatieve effecten zal hebben voor [verzoeker sub 1] en zijn kinderen. Uit de in hoger beroep overgelegde stukken blijkt ook dat er zorgen zijn over het welzijn van de kinderen. Maar de voorzieningenrechter vindt niet dat [verzoeker sub 1] daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat de tijdelijke sluiting van de woning zal leiden tot grote psychische problemen bij de kinderen en dat om die reden de woning helemaal niet mag worden gesloten. Daarbij speelt mee dat de kinderen hun hoofdverblijf bij moeder hebben en in de regel bij de grootouders van moederszijde verblijven en dat de sluiting tijdelijk is. De voorzieningenrechter is het dus eens met de overweging van de rechtbank dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die ertoe leiden dat de burgemeester de sluitingsduur verder had moeten matigen.

Over het hoger beroep van de burgemeester overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De vertegenwoordiger van de burgemeester heeft ter zitting bij de rechtbank naar voren gebracht bereid te zijn de sluitingsduur te matigen naar drie maanden vanwege de verstreken termijn. De burgemeester heeft niet een nieuw besluit genomen ter vervanging van het oude besluit waarin de sluitingstermijn van zes maanden stond. Omdat de duur van de sluiting onderdeel is van het besluit zelf (en niet van de motivering), moest de rechtbank het primaire besluit herroepen, de sluitingsduur zelf vaststellen en bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt. Dat leidt ook tot een veroordeling tot de vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.

w.g. Van Altena    w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzieningenrechter    griffier

290.