Uitspraak 201907929/3/V1


Volledige tekst

201907929/3/V1.
Datum uitspraak: 6 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 23 oktober 2019 in zaak nr. NL19.18889 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Bij besluit van 7 augustus 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 23 oktober 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij mondelinge uitspraak van vandaag heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

Daartoe is het volgende overwogen.

De vreemdeling heeft eerder verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij niet mag worden overgedragen gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep. Bij uitspraak van 4 november 2019 in zaak nr. 201907929/2/V1 heeft de voorzieningenrechter dat verzoek afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het hogerberoepschrift niet op tijd is ingediend, zodat het hoger beroep naar de stand van zaken op dat moment niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

Het door de vreemdeling nu ingediende verzoekschrift bevat geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven tot een ander dan het reeds in de uitspraak van 4 november 2019 neergelegde oordeel.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

w.g. Drop    w.g. Hanrath

voorzieningenrechter    griffier

392.