Uitspraak 201907547/2/A1


Volledige tekst

201907547/2/A1.
Datum uitspraak: 31 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Amsterdam,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 2 september 2019 in zaak nrs. 19/3736 en 19/20145 in het geding tussen:

[verzoekers]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Openbare zitting gehouden op 31 oktober 2019 om 10:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter

griffier: mr. S. de Koning

Verschenen:

[verzoekers], vertegenwoordigd door [verzoeker A], bijgestaan door mr. R.C.V. Mans, advocaat te Amsterdam;

Het college, vertegenwoordigd door mr. M. Hop en mr. N. Schrama.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 2 september 2019 van de rechtbank. [verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat het college bij besluit van 25 september 2019 een bouwstop heeft opgelegd. Onder die omstandigheden ontbreekt een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de behandeling van het bodemgeschil een voorziening wordt getroffen als verzocht. Met de bouwstop is immers al bereikt wat [verzoekers] met het verzoek hebben beoogd namelijk dat het niet is toegestaan om te bouwen.

w.g. Van Altena    w.g. De Koning
voorzieningenrechter    griffier

712.