Uitspraak 201806980/1/A1


Volledige tekst

201806980/1/A1.
Datum uitspraak: 6 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf (hierna: het college van Weststellingwerf),

2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

3.    het college van burgemeester en wethouders van Westerveld (hierna: het college van Westerveld),

appellanten,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2018 heeft de minister op grond van artikel 34, derde lid, van de Mijnbouwwet ingestemd met het door Vermilion Energy Netherlands B.V. (hierna: Vermilion) ingediende gewijzigde winningsplan Vinkega.

Tegen dit besluit hebben het college van Weststellingwerf, [appellant sub 2] en het college van Westerveld beroep ingesteld.

De minister heeft bij het overleggen van een aantal stukken meegedeeld dat uitsluitend de Afdeling ervan kennis zal mogen nemen. De Afdeling heeft beperking van de kennisneming van een deel van deze stukken gerechtvaardigd geacht. Het college van Weststellingwerf, [appellant sub 2] en het college van Westerveld hebben de Afdeling toestemming gegeven om mede op grondslag van dit deel van de stukken uitspraak te doen. De stukken ten aanzien waarvan de Afdeling beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd heeft geacht, heeft de Afdeling teruggezonden aan de minister.

Vermilion heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2], Westerveld en Vermilion hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2019, waar het college van Weststellingwerf, vertegenwoordigd door mr. J. van Weperen, [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], het college van Westerveld, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E. van Kerkhoven en drs. J.L.M. Oomes, zijn verschenen. Voorts is Vermilion, vertegenwoordigd door mr. H.M. Israëls, advocaat te Amsterdam en mr. R. Olivier, advocaat te Den Haag, ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Vermilion wint sinds 2011 gas uit het in de gemeenten Weststellingwerf en Westerveld gelegen Vinkega gasveld. Dit gasveld bevat twee gashoudende reservoirs. In het gasveld zijn twee putten geboord, die beide in contact staan met de gashoudende reservoirs. In 2010 heeft Vermilion twee winningsplannen ingediend, één voor elk gashoudend reservoir afzonderlijk. Sinds de start tot en met 2015 is ruim 1,2 miljard Nm3 gas uit het gasveld gewonnen.

Vermilion heeft op 13 september 2016, aangevuld op 21 december 2016, een aanvraag om instemming met het gewijzigde winningsplan Vinkega ingediend. De redenen voor de wijziging zijn samenvoeging van de twee geldende winningsplannen voor de twee gasreservoirs in één winningsplan, verlenging van de winningsperiode, een vernieuwde seismische risicoanalyse en een actualisatie van de productie- en bodemdalingsvoorspellingen. Vermilion verwacht tot en met 2032 gas te winnen uit het Vinkega gasveld. Volgens haar meest optimistische inschatting zal vanaf 2016 nog 688 miljoen Nm3 gas worden gewonnen uit dit gasveld.

De minister heeft bij het besluit van 11 juli 2018 met het winningsplan ingestemd.

Ontvankelijkheid

2.    Gebleken is dat het beroepschrift van het college van Westerveld enigszins te laat is ontvangen als gevolg van een fout in de rechtsmiddelenclausule bij de publicatie van het instemmingsbesluit in de Staatscourant. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling de termijnoverschrijding verschoonbaar.

3.    Ter zitting heeft Vermilion haar betoog dat [appellant sub 2] en de colleges van Weststellingwerf en Westerveld geen belanghebbenden zijn, ingetrokken.

Wettelijk kader

4.    Ingevolge artikel 34, eerste en derde lid, van de Mijnbouwwet, geschiedt het winnen van delfstoffen overeenkomstig een winningsplan dat de instemming van de minister behoeft.

In artikel 36, eerste lid, van de Mijnbouwwet is bepaald op welke gronden de minister kan weigeren om met het winningsplan in te stemmen:

a. indien het in het winningsplan aangeduide gebied door de minister niet geschikt wordt geacht voor de in het winningsplan vermelde activiteit om reden van het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan,

b. in het belang van het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen,

c. indien nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan, of

d. indien nadelige gevolgen voor de natuur worden veroorzaakt.

Ingevolge het tweede lid kan de minister instemming verlenen onder beperkingen of daaraan voorschriften verbinden, indien deze gerechtvaardigd worden door een grond als genoemd in het eerste lid.

5.    De minister moet beoordelen of instemming met een winningsplan op één of meer van de in artikel 36, eerste lid, van de Mijnbouwwet genoemde gronden kan worden geweigerd. Daarbij dient hij onder meer te bezien wat de gevolgen van de gaswinning zijn voor de daling van de bodem en de kans op een aardbeving. De Afdeling toetst of de minister op basis van deugdelijk onderzoek en met een deugdelijke motivering heeft kunnen besluiten dat geen van de vier criteria in artikel 36, eerste lid, van de Mijnbouwwet aanleiding geeft voor het weigeren van instemming met het onderhavige winningsplan.

Het instemmingsbesluit van de minister - en dus de beoordeling van dat besluit door de Afdeling - heeft alleen betrekking op het specifieke winningsplan waarvan instemming is gevraagd, in dit geval het winningsplan van Vermilion van 13 september 2016, aangevuld op 21 december 2016. Dat betekent dat gebeurtenissen uit het verleden niet ter beoordeling voorliggen. De besluitvorming over andere gasvelden dan waarop het winningsplan ziet, kan in deze procedure evenmin worden betrokken. Voor zover partijen verwijzen naar de besluitvorming omtrent de gaswinning uit het Groningenveld, merkt de Afdeling in zijn algemeenheid op dat, zoals de minister ter zitting heeft toegelicht, het Groningenveld wat betreft onder meer de omvang, de dikte van de gashoudende laag, de hoeveelheid plekken waar het gasveld wordt aangeboord, de mate van bodemdaling en het seismisch risico onvergelijkbaar is met het Vinkega gasveld.

De Afdeling merkt verder op dat uit artikel 34 van de Mijnbouwwet volgt dat Vermilion moet handelen conform het winningsplan waarmee is ingestemd en de bij de instemming gestelde voorschriften. Indien Vermilion bijvoorbeeld in de toekomst op basis van nieuwe inzichten meer of over een langere periode gas wil gaan winnen, zal zij een nieuw winningsplan moeten indienen. De vrees dat Vermilion zich niet aan het winningsplan zal houden, kan bij de beoordeling in deze zaak dus geen rol spelen.

Volledigheid winningsplan

6.    [appellant sub 2] betoogt dat de hoeveelheid gas die zich in het gasveld bevindt ten onrechte niet is opgenomen in het winningsplan. Volgens hem is dit in strijd met artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van het Mijnbouwbesluit, waarin is bepaald dat het winningsplan onder meer een beschrijving van de verwachte hoeveelheid van de aanwezige koolwaterstoffen bevat.

6.1.    Onderdeel D van het winningsplan bevat de bedrijfs- en productiegegevens. [appellant sub 2] is niet bekend met de inhoud van dit stuk, omdat de minister heeft meegedeeld dat alleen de Afdeling daarvan kennis mag nemen, vanwege het vertrouwelijke karakter van de daarin vermelde gegevens. Bij uitspraak van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3155, heeft de Afdeling geoordeeld dat het verzoek om beperkte kennisneming van dit stuk gerechtvaardigd is. [appellant sub 2] heeft de Afdeling toestemming gegeven om mede op grondslag van dit stuk uitspraak te doen, zonder dat hij er zelf kennis van kan nemen.

De Afdeling stelt vast dat, zoals artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van het Mijnbouwbesluit vereist, de verwachte oorspronkelijke hoeveelheid gas in de twee reservoirs van het gasveld is opgenomen in onderdeel D van het winningsplan.

Het betoog faalt.

Looptijd van het winningsplan

7.    [appellant sub 2] betoogt dat de minister ten onrechte heeft ingestemd met een looptijd van het winningsplan tot en met 2032. Volgens [appellant sub 2] is 95% van de te winnen hoeveelheid gas reeds in 2022 gewonnen, zodat de looptijd van het instemmingsbesluit had moeten worden beperkt. [appellant sub 2] wijst er verder op dat de gaswinning uit het Groningenveld in 2030 wordt gestaakt.

7.1.    Het betoog van [appellant sub 2] komt erop neer dat de minister de looptijd van de gaswinning had moeten verkorten omdat het grootste deel van het te winnen gas uit het gasveld al zou zijn gewonnen. Hij heeft echter niet duidelijk gemaakt om welke reden dit op basis van één van de onder 4 weergegeven weigeringsgronden voor de minister reden had moeten zijn om instemming met het winningsplan te weigeren of om bij voorschrift de looptijd van het winningsplan te beperken.

Ook het betoog van [appellant sub 2] dat de gaswinning uit het Groningenveld eerder wordt gestaakt, geeft geen grond voor het oordeel dat de minister aldus had moeten besluiten, alleen al omdat de besluitvorming over de gaswinning uit het Groningenveld geen verband houdt met de gaswinning uit het Vinkega gasveld.

Voor zover [appellant sub 2] vreest dat de gaswinning na 2032 zal worden voortgezet, overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar wat onder 5 is uiteengezet, dat Vermilion daarvoor een nieuw winningsplan zal moeten indienen, waarmee de minister wederom dient in te stemmen.

Het betoog faalt.

Overschrijding gaswinningsvolumes

8.    [appellant sub 2] betoogt dat Vermilion in het verleden de jaarlijkse gaswinningsvolumes heeft overschreden en dat daartegen ten onrechte niet handhavend is opgetreden. De overschrijding kan volgens [appellant sub 2] niet worden gelegaliseerd met het instemmingsbesluit.

8.1.    Zoals onder 5 is overwogen, is in deze procedure uitsluitend de rechtmatigheid van de instemming met het huidige winningsplan aan de orde. De vraag of handhavend had moeten worden opgetreden wegens de gestelde overschrijding van de jaarlijkse gaswinningsvolumes van het voorheen geldende winningsplan, heeft geen betrekking op de beoordeling van de minister van het voorliggende winningsplan en kan dus niet leiden tot de conclusie dat het instemmingsbesluit onrechtmatig is.

Het betoog faalt.

Bodemdaling en bodemtrilling

9.    [appellant sub 2] betoogt dat de risico’s op bodemdaling en bodemtrilling groter zijn dan waarvan in het instemmingsbesluit is uitgegaan. Volgens [appellant sub 2] is de gaswinning namelijk versneld en heeft Vermilion in het verleden de jaarlijkse gaswinningsvolumes overschreden. Hierdoor is de kans groter dat de bodem verder daalt dan is berekend en is ook de kans op bodemtrilling toegenomen, aldus [appellant sub 2]. [appellant sub 2] wijst in dit verband op het rapport "Bodemdaling Statusrapport 2018 - Drenthe Overijssel Friesland" van Vermilion van 16 juli 2018, dat volgens hem ten onrechte niet bij het instemmingsbesluit is betrokken. [appellant sub 2] verwijst daarnaast naar het onderzoeksverslag dat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) op 5 april 2018 heeft uitgebracht in een procedure over het instemmingsbesluit voor een ander gasveld.

9.1.    In het winningsplan is een schatting gemaakt van de risico's op bodembeweging in de vorm van bodemdaling en bodemtrilling. Daarin is vermeld dat de uiteindelijke bodemdaling boven het Vinkega gasveld met 90% betrouwbaarheid onder de 4 cm zal blijven. De bandbreedte bedraagt 2 tot 3,7 cm, met een verwachte bodemdaling van 2,7 cm in het diepste punt van de bodemdalingskom. Indien de bodemdaling als gevolg van de reeds beëindigde gaswinning uit het Nijensleek gasveld wordt meegenomen, zal de bodemdaling op basis van deze gemiddelde waarde 4,2 cm bedragen, aldus het winningsplan. Verder is in het winningsplan op basis van een seismische risicoanalyse geconcludeerd dat de kans op gasgerelateerde bodemtrillingen verwaarloosbaar is.

Volgens het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: het SodM) van 9 februari 2017, dat mede is gebaseerd op een advies van TNO van 24 januari 2017, en volgens het advies van de Technische commissie bodembeweging (hierna: de Tcbb) van 24 april 2017, zijn de uitkomsten van de berekeningen in het winningsplan reëel. Het SodM en het Tcbb achten aannemelijk dat de bodemdaling door het Vinkega gasveld tussen de 2 en 4 cm zal zijn. Uit deze adviezen volgt verder dat het SodM, TNO en de Tcbb zich kunnen vinden in de door Vermilion uitgevoerde seismische risicoanalyse. De minister heeft mede naar aanleiding van deze gegevens en adviezen geconcludeerd dat er wat de bodemdaling en bodemtrilling betreft geen aanleiding is om instemming met het winningsplan te weigeren.

9.2.    [appellant sub 2] heeft geen door een deskundige opgesteld tegenrapport overgelegd en de conclusies van de adviseurs en de gevolgtrekkingen van de minister ook anderszins niet gemotiveerd bestreden. De enkele verwijzing naar het rapport "Bodemdaling Statusrapport 2018 - Drenthe Overijssel Friesland" is daartoe onvoldoende. In dit rapport is geconcludeerd dat een bodemdaling van 2 cm is gemeten en dat de diepte van de Vinkega-dalingskom volgens verwachting is. Verder is volgens dit rapport de geschatte toekomstige bodemdaling 3 cm. Niet valt in te zien dat dit rapport zich niet verhoudt tot het winningsplan en het instemmingsbesluit, waarin immers wordt uitgegaan van een uiteindelijke bodemdaling van minder dan 4 cm en naar verwachting 2,7 cm.

De door [appellant sub 2] gestelde omstandigheden dat de gaswinning is versneld en dat Vermilion de jaarlijkse gaswinningsvolumes heeft overschreden, daargelaten de juistheid ervan, brengen evenmin met zich dat de gegevens over bodemdaling en bodemtrilling waarvan in het instemmingsbesluit is uitgegaan, onjuist zijn. Anders dan [appellant sub 2] gezien het verhandelde ter zitting veronderstelt, volgt uit het door hem aangehaalde onderzoeksverslag van de StAB niet dat de mate van bodemdaling en het risico op bodemtrilling afhankelijk zijn van de snelheid van de gaswinning. Volgens het onderzoeksverslag hangen zij in plaats daarvan af van de totale drukdaling. De minister heeft ter zitting in dit verband toegelicht dat voor de seismische risicoanalyse bij gasvelden als hier aan de orde niet de snelheid van de winning relevant is, maar de totale drukdaling in het gasveld aan het einde van de winning.

Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de mate van bodemdaling en het risico op bodemtrilling zijn onderschat.

Het betoog faalt.

Schade

10.    [appellant sub 2] en de colleges van Weststellingwerf en Westerveld vrezen schade aan gebouwen door bodembeweging als gevolg van de gaswinning. Zij betogen dat een adequate schaderegeling voor omwonenden van het gasveld ontbreekt en dat het instemmingsbesluit daarom onrechtmatig is.

[appellant sub 2] voert daartoe aan dat de mededeling in het instemmingsbesluit dat Vermilion aansprakelijk is voor schade die ontstaat voor de gaswinning, onvoldoende zekerheid biedt. Ook het Waarborgfonds mijnbouwschade is ontoereikend, aldus [appellant sub 2].

Het college van Weststellingwerf voert aan dat in de reactie op de zienswijzen op het ontwerp-instemmingsbesluit een schadeprotocol voor de kleine velden, waaronder het Vinkega gasveld, in het vooruitzicht is gesteld. Op dit moment is echter nog onduidelijk wat het schadeprotocol zal inhouden en vanaf wanneer het zal gaan gelden. Volgens het college van Weststellingwerf had aan het instemmingsbesluit daarom het voorschrift moeten worden verbonden dat de gaswinning pas mag aanvangen nadat het schadeprotocol in werking is getreden.

Het college van Westerveld voert aan dat het instemmingsbesluit concrete voorschriften zou moeten bevatten over de bouwkundige opname die moet plaatsvinden om de nulsituatie in kaart te brengen.

10.1.    In artikel 6:177, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de exploitant van een mijnbouwwerk aansprakelijk is voor schade als gevolg van beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van dat werk. Dit betekent dat Vermilion, als zij gebruik maakt van het instemmingsbesluit, verplicht is eventuele door die gaswinning veroorzaakte schade te vergoeden. Tevens is er ingevolge artikel 135 van de Mijnbouwwet een Waarborgfonds mijnbouwschade. Op grond van artikel 137 van die wet kan een natuurlijke persoon bij wie schade is opgetreden als gevolg van mijnbouwactiviteiten onder omstandigheden in aanmerking komen voor schadevergoeding ten laste van het waarborgfonds, bijvoorbeeld als de betrokken mijnbouwondernemer failliet is verklaard of heeft opgehouden te bestaan. Gelet op deze wettelijke regelingen is niet gebleken dat een adequate vergoeding van eventuele schade van [appellant sub 2] als gevolg van de gaswinning ontbreekt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1096).

Het betoog van het college van Weststellingwerf slaagt evenmin. Dat aan het instemmingsbesluit niet het voorschrift is verbonden dat pas gebruik mag worden gemaakt van het instemmingsbesluit als het door de minister genoemde schadeprotocol in werking is getreden, brengt niet met zich dat het instemmingsbesluit onrechtmatig is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3578), kunnen de aan de instemming van een winningsplan te verbinden voorschriften, gelet op artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Mijnbouwwet, in samenhang gelezen met het tweede lid van dit artikel, alleen zien op het risico op schade vanwege de gaswinning en niet op de bepaling van een financiële vergoeding van ontstane schade.

10.2.    Over het betoog van het college van Westerveld dat het instemmingsbesluit ten onrechte geen concrete voorschriften bevat over de bouwkundige opname, overweegt de Afdeling als volgt.

Artikel 2 van het instemmingsbesluit luidt: "Teneinde eventuele toekomstige schade aan bouwwerken door de gaswinning uit het Vinkega gasveld beter te kunnen aantonen, zorgt Vermilion Energy Netherlands B.V. ervoor dat binnen 12 maanden na de dag dat dit besluit in werking is getreden een opname is uitgevoerd door een deskundige partij naar de bouwkundige staat van een, na overleg met de gemeente(n), vast te stellen representatieve selectie van voor bodembeweging gevoelige bouwwerken gelegen binnen het gebied waar bodembeweging als gevolg van de gaswinning zich kan voordoen. Voorafgaand aan de opname overlegt Vermilion een plan van aanpak voor de opname aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Het plan van aanpak dient 6 maanden nadat het instemmingsbesluit in werking is getreden overgelegd te zijn aan de minister."

Naar het oordeel van de Afdeling is dit voorschrift voldoende duidelijk. Weliswaar zal bij de uitvoering nader moeten worden bezien op welke wijze en aan welke bouwwerken een nulmeting moet worden verricht om eventuele schade door de gaswinning te kunnen vaststellen, maar dat doet er niet aan af dat de aan Vermilion opgelegde verplichting wat het te behalen resultaat betreft duidelijk is.

10.3.    De betogen van [appellant sub 2] en de colleges van Weststellingwerf en Westerveld falen.

Overige beroepsgronden

11.    Ter zitting heeft [appellant sub 2] zijn beroepsgronden over gaslekkages, de bodemdalingsmetingen en de nulmeting van gebouwen, ingetrokken.

12.    Het college van Westerveld betoogt dat het instemmingsbesluit in strijd is met de brief van de minister van 30 mei 2018 aan de Tweede Kamer over het beleid voor kleine gasvelden (Kamerstukken II, 2017/18, 33 529, nr. 469).

12.1.    In de brief staat dat de minister voor de kleine velden kiest voor een gestage afbouw, waarbij gas wordt gewonnen zolang en in zoverre gas nog nodig is. Volgens de brief legt het kabinet de prioriteit bij een zo snel mogelijke transitie naar duurzame energie. Zolang en in zoverre dat nodig is om tegemoet te komen aan de Nederlandse gasvraag wil het kabinet in dat kader gas winnen in eigen land, waar en voor zover dit veilig kan voor bewoners en omgeving. In het slot van de brief stelt de minister dat de inspanningen van het kabinet om de aardgasvraag zo snel mogelijk te verminderen en om, liefst spoedig en grootschalig, alternatieve energiebronnen te realiseren, na een periode van gestage afbouw zullen leiden tot een moment waarop we "van het aardgas af" kunnen. Zolang er in de tussentijd nog aardgas nodig is, wil de minister, met het herijkte kleineveldenbeleid zoals uiteengezet in de brief, de winning voortzetten waar dat veilig en verantwoord kan.

Naar het oordeel van de Afdeling kan uit deze brief niet worden afgeleid dat het instemmingsbesluit in strijd is met het beleid van gestage afbouw. Het afbouwen heeft betrekking op de aardgasvraag en de winning van aardgas in Nederland als geheel, waarbij de minister de gaswinning uit de kleine velden voorlopig juist wil voortzetten.

Het betoog faalt.

13.    Het college van Westerveld betoogt dat aan het instemmingsbesluit een voorschrift had moeten worden verbonden over de wijze waarop Vermilion communiceert met omwonenden en omliggende gemeenten. Het wijst erop dat inwoners zich overvallen voelden toen bleek dat een nieuw instemmingsbesluit voor het Vinkega gasveld zou worden genomen.

13.1.    Gezien het onder 4 opgenomen wettelijk kader, kan de behoefte van het college van Westerveld om betere communicatie van Vermilion naar omwonenden, niet rechtstreeks een rol spelen bij de door de Afdeling te verrichten rechtmatigheidstoetsing van het instemmingsbesluit. Bij deze toetsing gaat het om de vraag of de minister op basis van deugdelijk onderzoek en met een deugdelijke motivering heeft kunnen besluiten dat geen van de vier in artikel 36, eerste lid, opgenomen criteria aanleiding geeft voor het weigeren van instemming met het winningsplan. De belangen van de inwoners van de gemeenten komen aan de orde bij het belang van de veiligheid en het voorkomen van schade. De gestelde gebrekkige communicatie is echter niet beslissend voor de te maken belangenafweging (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1946).

Het betoog faalt.

14.    Het college van Westerveld heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van zijn zienswijze. In de Nota van Antwoord, die als bijlage bij het instemmingsbesluit is gevoegd, is ingegaan op deze zienswijze. Het college van Westerveld heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het instemmingsbesluit onjuist zou zijn. Er bestaat derhalve ook in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van het instemmingsbesluit.

Slotoverwegingen

15.    De beroepen van het college van Weststellingwerf, [appellant sub 2] en het college van Westerveld zijn ongegrond.

16.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Van der Zijpp
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019

262-912.