Uitspraak 201906708/1/A2


Volledige tekst

201906708/1/A2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:

mr. A. van der Schee en mr. F.A.M. Nowee, kantoorhoudend te Utrecht, in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MC IJsselmeerziekenhuizen B.V. (hierna: curatoren),

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

verweerder.

Openbare zitting gehouden op 17 oktober 2019 om 10:20 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. N. Verheij, voorzieningenrechter

griffier: mr. C.F. Donner-Haan

Verschenen:

De curatoren, bijgestaan door mr. W.I. Koelewijn, advocaat te Utrecht;

De minister, vertegenwoordigd door mr. M.L. Batting en mr. M.A. de Vries, advocaten te ’s-Gravenhage, en mr. H.A. Kemme.

Bij brief van 12 juli 2019 heeft de minister de curatoren op grond van de artikelen 5:16 en 5:17 van de Awb gevorderd inlichtingen te verstrekken. De curatoren hebben bij brieven van 31 juli 2019 en 16 augustus 2019 aangegeven niet mee te zullen werken aan de informatievordering. Bij besluit van 23 augustus 2019 heeft de minister aan de curatoren vervolgens een last onder dwangsom opgelegd op grond van artikel 37 van de Wet toelating zorginstellingen (hierna: WTZi) en artikel 29, eerste lid, van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz), gelezen in samenhang met artikel 5:32 van de Awb, voor het overtreden van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 5:20, eerste lid, van de Awb. Tegen dit besluit hebben de curatoren bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De voorzieningenrechter

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 23 augustus 2019, waarbij een last onder dwangsom is opgelegd tot zes weken na het besluit op bezwaar;

II.    veroordeelt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot vergoeding van bij mr. A. van der Schee en mr. F.A.M. Nowee, kantoorhoudend te Utrecht, in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MC IJsselmeerziekenhuizen B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan mr. A. van der Schee en mr. F.A.M. Nowee, kantoorhoudend te Utrecht, in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MC IJsselmeerziekenhuizen B.V. het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.

Daartoe overweegt hij het volgende.

-    Tussen partijen is onder meer in geschil of de minister op grond van de Wkkgz en WTZi bevoegd is om de in bijlage I van het besluit genoemde inlichtingen te vorderen, of de omvang van de gevorderde inlichtingen in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel en of de onderzoekstaak van de curatoren zoals opgenomen in artikel 68 van de Faillissementswet in de weg staat aan het toepassen van de aan de minister toegekende toezichtsbevoegdheden.

-    Gezien de complexiteit van de aangedragen gronden vergt de beoordeling van de door de curatoren aangedragen aspecten nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. De vraag of vooruitlopend op het nemen van een besluit op bezwaar een voorlopige voorziening moet worden getroffen zal dan ook worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging.

-    De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van de curatoren bij het in afwachting van het nemen van een besluit op bezwaar treffen van een voorlopige voorziening ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen, zwaarder weegt dan het belang van de minister. Daarbij is van belang dat het verstrekken van de gevorderde inlichtingen niet ongedaan kan worden gemaakt, terwijl niet is gebleken dat een zwaarwegend belang bestaat bij het op korte termijn met het oog op het publieke belang verrichten van onderzoek naar de vraag of voldaan is aan de in de Wkkgz en WTZi gestelde eisen. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het besluit waarmee de curatoren onder oplegging van een dwangsom zijn gelast te voldoen aan de verplichting tot medewerking, te schorsen.

w.g. Verheij    w.g. Donner-Haan
voorzieningenrechter    griffier

674.