Uitspraak 201806601/2/V3


Volledige tekst

201806601/2/V3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [de vreemdeling] om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 augustus 2018 in zaak nr. NL18.12527 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 8 augustus 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 20 september 2019 heeft de staatssecretaris opnieuw de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet-ontvankelijk verklaard.

Het hiertegen door de vreemdeling bij de rechtbank ingestelde beroep en ingediende verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, heeft de griffier van de rechtbank ter behandeling doorgezonden aan de Afdeling.

Overwegingen

1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat is beslist op het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep en het beroep tegen het besluit van 20 september 2019, dat ingevolge artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, bij die beoordeling wordt betrokken.

2.    Gelet op wat is aangevoerd, is niet op voorhand aannemelijk dat het besluit van 20 september 2019 in stand zal blijven. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling de behandeling van het hoger beroep en het beroep tegen het besluit van 20 september 2019 in Nederland mag afwachten;

II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.

w.g. Steendijk    w.g. Van Leeuwen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2019

373-907.