Uitspraak 201901780/1/A3


Volledige tekst

201901780/1/A3.
Datum uitspraak: 16 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te 's-Hertogenbosch,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 januari 2019 in zaak nr. 18/2146 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Commissaris van de Koning in de provincie Noord-Brabant.

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2018 heeft de commissaris een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen.

Bij besluit van 23 juli 2018 heeft de commissaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 23 februari 2018 herzien voor zover hij had besloten dat het verzoek in zijn geheel niet zag op een bestuurlijke aangelegenheid en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 januari 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De commissaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2019, waar [appellant], en de commissaris, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van Heijningen, advocaat te 's-Hertogenbosch, en A.W. Reijnen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.     Op 21 december 2016 is de commissaris geïnterviewd door een aantal journalisten. Voorafgaand aan dit interview heeft de commissaris aan de journalisten ordners met een uitdraai van zijn agenda over de periode van twee jaar verstrekt. [appellant] heeft de commissaris in een brief van 28 december 2017 verzocht om openbaarmaking van deze ordners. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

[…] "In het kader van het belang van democratie en transparant bestuur van ons land waaronder de provincie Noord-Brabant verzoek ik u mij de gegevens vervat in de twee ordners toe te sturen waarvan sprake is in de beantwoording (d.d. 4 juli 2017) op vraag 1a van statenvragen […]. Het bovenstaande is een verzoek zoals bedoeld in artikel 3 eerste lid van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)." […]

Besluitvorming

2.    De commissaris heeft zich in het besluit op bezwaar van 23 juli 2018 op het standpunt gesteld dat het verzoek van [appellant] ziet op de bestuurlijke aangelegenheid informatieverstrekking aan derden als onderdeel van het informatie- en communicatiebeleid van de commissaris. De commissaris heeft de afspraken in zijn zakelijke agenda in twee categorieën verdeeld. De eerste categorie afspraken ziet op het afleggen van werkbezoeken, bedrijfsbezoeken, jubilea, uitreiking van Koninklijke en andere onderscheidingen, bijwonen van congressen, symposia en het al dan niet in dat kader houden van publieke toespraken en inleidingen. Volgens de commissaris ziet deze categorie van afspraken op de hiervoor genoemde bestuurlijke aangelegenheid. Over deze afspraken heeft hij echter al actief gecommuniceerd en geïnformeerd. Deze informatie is dus al openbaar voor een ieder en valt daarom niet onder de reikwijdte van dit Wob-verzoek. De tweede categorie afspraken ziet op interne overleggen met ambtelijk medewerkers, sollicitanten, klankbordgesprekken en dergelijke. Volgens de commissaris vindt hierover geen communicatie plaats zoals bij de eerste te onderscheiden categorie afspraken. Daarom valt de tweede categorie afspraken niet onder de bestuurlijke aangelegenheid informatieverstrekking aan derden als onderdeel van het informatie- en communicatiebeleid van de commissaris.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek van [appellant] is gericht op openbaarmaking van de inhoud van de twee ordners die de commissaris aan drie journalisten heeft verstrekt voorafgaand aan het interview van de commissaris door deze journalisten op 21 december 2016. Verder heeft de rechtbank overwogen dat op de zitting partijen de omvang van het geschil hebben beperkt tot de vraag of de commissaris door het verstrekken van de twee ordners aan journalisten, deze voor een ieder openbaar heeft gemaakt in de zin van de Wob.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de commissaris de informatie uit de twee ordners niet openbaar heeft gemaakt in de zin van de Wob door deze ordners aan de journalisten te verstrekken. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien de zaak te heropenen en getuigen op te roepen.

Beoordeling van het hoger beroep

4.    De commissaris heeft de afwijzing van het verzoek van [appellant] gebaseerd op de motivering zoals weergegeven onder 2. Tegen deze motivering heeft [appellant] in beroep noch in hoger beroep iets ingebracht. Hij heeft enkel betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de commissaris de ordners niet openbaar heeft gemaakt door deze aan de journalisten te verstrekken.

Ter zake heeft de commissaris ter zitting toegelicht dat vóór het overhandigen van de ordners aan de journalisten aan hen is gevraagd of hun verzoek moet worden beschouwd als een Wob-verzoek. De journalisten hebben daarop geantwoord dat dit niet het geval is en dat zij slechts inzicht willen krijgen in de agenda van de commissaris, met als doel het schrijven van een achtergrondartikel. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen en is van oordeel dat de journalisten met hun verzoek geen openbaarmaking voor een ieder beoogden. De commissaris heeft de wens van de journalisten om inzicht in zijn agenda te krijgen dan ook terecht niet opgevat als verzoek als bedoeld in artikel 3 van de Wob (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:983, en van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:384). Van een besluit op een zodanig verzoek is dus geen sprake. Evenmin is gebleken van een besluit tot openbaarmaking als bedoeld in artikel 8 van de Wob. Voor het standpunt van de commissaris dat het betoog van [appellant] inzake artikel 8 in strijd is met de goede procesorde omdat dit pas in hoger beroep voor het eerst naar voren is gebracht bestaat overigens geen grond. Dit betoog moet worden gezien als nadere onderbouwing van het eerder ingenomen standpunt dat de ordners door verstrekking aan de journalisten openbaar zijn gemaakt. Het voorgaande betekent dat het betoog faalt, noch daargelaten de vraag waar dit betoog toe had kunnen leiden als het zou slagen.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Borman    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2019

176-859.