Uitspraak 201903860/2/A3


Volledige tekst

201903860/2/A3.
Datum beslissing: 8 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2019 in zaak nr. 18/6277 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Procesverloop

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2019 in zaak nr. 18/6277.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft het rapport van een door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna AIVD) naar [appellant] gedaan veiligheidsonderzoek met daarbij behorende stukken.

Overwegingen

1.    De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen. Kennisneming van de stukken door de wederpartij zal lopende en toekomstige onderzoeken bemoeilijken en daardoor leiden tot schade voor de nationale veiligheid, aldus de minister.

2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.    De Afdeling heeft kennis genomen van de overgelegde stukken en daarbij vastgesteld dat deze op veel punten verwijzingen bevatten naar de bronnen van de daarin vervatte informatie. Bescherming van bronnen is van belang zowel ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen als ter verzekering van een goede taakvervulling door de AIVD. Beperking van de kennisneming is daarmee tevens in het belang van de nationale veiligheid. Naar het oordeel van de Afdeling wegen deze belangen in dit geval zwaarder dan het belang van de wederpartij om kennis nemen van de stukken. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het rapport van het veiligheidsonderzoek niet ten grondslag ligt aan het in de bodemprocedure aan de orde zijnde besluit van de minister. De feiten die de basis vormen voor dit besluit zijn in dit besluit vermeld, zodat [appellant] niet wordt beperkt in zijn mogelijkheid zich hiertegen te verweren.

4.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Van Eck    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2019

176.