Uitspraak 201703447/3/R1


Volledige tekst

201703447/3/R1.
Datum uitspraak: 9 januari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Bergen, en anderen,

2.    [appellant sub 2],

appellanten,

en

de raad van de gemeente Bergen,

verweerder.

Procesverloop

Op 2 februari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Chacha-terrein" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan ziet op het perceel [locatie] te Bergen. Thans is er sprake van een - vergund - appartementenhotel in de hier aanwezige stolpboerderij. Voorheen was hier de discotheek "Chacha" gevestigd.

Het ontwerpplan voorzag in een regeling voor deze discotheek.

Nadien is de exploitatie van de discotheek echter gestopt. De raad heeft toegelicht dat de vaststelling van het plan conform het ontwerpplan daardoor niet meer opportuun was. Vervolgens heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld bij de Afdeling tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit door de raad. De Afdeling heeft bij uitspraak van 21 november 2016 in zaak nr. 201607178/1/R1, het beroep van [appellant sub 1] gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan vernietigd en de raad opgedragen om uiterlijk 8 februari 2017 een nieuw besluit te nemen.

Op 2 februari 2017 - derhalve binnen de door de Afdeling gestelde termijn - heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld.

[appellant sub 1] en anderen zijn omwonenden en een bewonersvereniging en kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij richten zich tegen de bouwmogelijkheden op het betrokken perceel. Zij zijn bevreesd voor een aantasting van het woon- en leefklimaat.

[appellant sub 2] is eigenares van het pand. Zij kan zich evenmin met het plan verenigen. Zij meent onder meer dat haar bouwmogelijkheden ernstig worden aangetast en verzet zich ertegen dat de mogelijkheid voor een discotheek is verdwenen.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroepsgronden

3.    [appellant sub 1] en anderen betogen dat er geen besluit is genomen door de raad. Voor zover al sprake is van een besluit, zijn daarbij geen planregels en ook geen gewijzigde verbeelding gevoegd, aldus [appellant sub 1] en anderen. Volgens hen wordt dan ook niet aan artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voldaan. Ook voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op de ingediende zienswijzen. Verder voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat de raad geen motivering heeft gegeven voor de wijzigingen die het vastgestelde plan bevat ten opzichte van het ontwerpplan. [appellant sub 2] kan zich evenmin verenigen met de wijzigingen die het vastgestelde plan bevat. Zo is ineens geen discotheek meer toegestaan, terwijl een discotheek in het ontwerpplan nog wel was toegestaan, aldus [appellant sub 2].

4.    Artikel 1:3 van de Awb luidt als volgt:

"1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."

4.1.    Artikel 3.1 van de Wro luidt als volgt:

"1. De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied."

4.2.    Het besluit van 2 februari 2017 luidt als volgt:

"besluit:

het ontwerp-bestemmingsplan ChaCha-terrein gewijzigd vast te stellen, zodanig dat de huidige functie, zoals verwoord in het bestemmingsplan Bergen Centrum 1977, en de monumentale verschijningsvorm van de stolp, zoals verwoord in de bestemming 'waarde Cultuurhistorie' van het bestemmingsplan Beschermd Dorpsgezicht 2011, worden bestendigd."

4.3.    Uit artikel 3.1, eerste lid, van de Wro blijkt dat de bevoegdheid om een bestemmingsplan vast te stellen toekomt aan de raad. De Afdeling stelt vast dat de raad met het besluit van 2 februari 2017 weliswaar een besluit tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan heeft genomen. In het besluit is immers neergelegd welke bestemming voor de in het plan begrepen grond wordt aangewezen. De raad heeft echter niet tegelijkertijd tevens bij de bestemming behorende planregels en een verbeelding vastgesteld.

In het op de landelijke voorziening gepubliceerde plan zijn wel planregels en een verbeelding opgenomen. Uit de stukken blijkt dat het college van burgemeester en wethouders ná de vaststelling van het besluit een verbeelding en planregels heeft opgesteld. De raad heeft ten onrechte niet zelf de planregels en verbeelding vastgesteld, maar dit kennelijk overgelaten aan het college van burgemeester en wethouders. Het plan is in zoverre in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wro niet door de raad vastgesteld.

Voorts stelt de Afdeling vast dat de raad bij het besluit niet inhoudelijk is ingegaan op de ingediende zienswijzen. Het besluit is in dit opzicht genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Verder stelt de Afdeling vast dat de raad voor de wijzigingen in het vastgestelde plan ten opzichte van het ontwerpplan geen motivering heeft gegeven. De Afdeling is van oordeel dat het besluit in dit opzicht niet voldoet aan artikel 3:46 van de Awb.

De betogen slagen.

Conclusie

5.    Reeds gezien het vorenstaande zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] kennelijk gegrond. Het besluit van 2 februari 2017 dient te worden vernietigd. Hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] voor het overige daartegen hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking meer. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder b, van de Awb de raad op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn van zestien weken stellen. Verder ziet de Afdeling aanleiding om - zoals [appellant sub 1] en anderen hebben verzocht - met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb aan de raad een dwangsom op te leggen, waarbij, mede in aanmerking genomen de aard en omvang van de gebreken die aan het besluit kleven, de hoogte van de dwangsom zal worden vastgesteld op € 250,00 voor iedere dag die de raad in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. De dwangsom zal worden gemaximeerd op € 37.500,00.

Voorlopige voorziening in verband met cultuurhistorische waarden

6.    Gelet op de vernietiging van het voorliggende plan, wordt voor de toetsing van nieuwe aanvragen om verlening van een omgevingsvergunning die betrekking hebben op het plangebied teruggevallen op het voorheen geldende planologische regime. De Afdeling stelt vast dat tussen partijen een verschil van mening bestaat over de vraag wat het voorheen geldende planologische regime is en of dat al dan niet voorzag in bescherming van cultuurhistorische waarden. Wat daar ook van zij, gelet op het door de raad bij het besluit van 2 februari 2017 geuite belang om de monumentale verschijningsvorm van de stolp te beschermen, ziet de Afdeling aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb te bepalen dat een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het plangebied in ieder geval tevens moet worden getoetst aan artikel 6 van de regels - betreffende de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" - die het college van burgemeester en wethouders bij wijze van planregels na vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan heeft opgesteld.

7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen gegrond;

II.    vernietigt het besluit van 2 februari 2017, waarbij de raad van de gemeente Bergen het bestemmingsplan "Chacha-terrein" gewijzigd heeft vastgesteld;

III.    draagt de raad van de gemeente Bergen op om binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.    bepaalt dat de raad van de gemeente Bergen aan [appellant sub 1] en anderen een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee de raad de onder III. genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom  € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) bedraagt, met een maximum van € 37.500,00 (zegge: zevenendertigduizend vijfhonderd euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het plangebied in ieder geval tevens moet worden getoetst aan

artikel 6 van de regels - betreffende de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" - die het college van burgemeester en wethouders bij wijze van planregels na vaststelling van het onder II. genoemde bestemmingsplan heeft opgesteld;

VI.    bepaalt dat de onder V. getroffen voorlopige voorziening vervalt op het moment waarop het door de raad te nemen besluit in werking treedt;

VII.    gelast dat de raad van de gemeente Bergen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 2].

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Helder    w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2018

418.