Uitspraak 200202472/1


Volledige tekst

200202472/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 22 maart 2002 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Zaltbommel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2001 hebben burgemeester en wethouders van Zaltbommel (hierna: burgemeester en wethouders ) appellant gelast om de op de eerste verdieping van het pand [locatie] gebouwde serre binnen 10 weken te verwijderen en verwijderd te houden en om het pand op de plaats van de serre weer in de oorspronkelijke staat te herstellen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 113,45 per dag dat niet aan de lastgeving is voldaan, met een maximum van € 45.378,02.

Bij besluit van 14 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Bezwaar- en beroepschriftencommissie van 28 januari 2002, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 22 maart 2002, verzonden op 27 maart 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 1 augustus 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2002, waar appellant met bericht van afmelding niet is verschenen, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. A.G. van Keulen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de serre zonder bouwvergunning is gebouwd. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. In dit verband is van belang of de serre kan worden gelegaliseerd.

2.3. Vast staat dat de serre in strijd is met het bestemmingsplan “Kloosterstraat”. Op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan voor een uitbreiding van een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.

2.4. Ingevolge de “Beleidsregels voor de toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid ex artikel 19, lid 3 van de WRO juncto artikel 20 van het Bro” (hierna: de beleidsregels) van de gemeente Zaltbommel worden de bouwmogelijkheden in beschermde stads- en dorpsgezichten nader ingeperkt tot wat voorheen mogelijk was op basis van het vervallen artikel 18a van de WRO zoals dat gold vóór 3 april 2000.

2.5. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat in de ouderdom van het bestemmingsplan “Kloosterstraat” geen bijzondere omstandigheid is gelegen om ten aanzien van de serre van de beleidsregels af te wijken. De restrictieve toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO voor het beschermde stads- en dorpsgezicht, met het oog op handhaving van dit volgens burgemeester en wethouders nog steeds actuele bestemmingsplan, is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk.

Het is voorts niet aannemelijk dat de bovenop een achteraanbouw gebouwde serre in planologisch opzicht een geringere inbreuk inhoudt in vergelijking met de gevallen waarop het vervallen artikel 18a van de WRO zag. Op grond van dit artikel waren immers slechts uitbouwen aan een achtergevel tot een hoogte van 2,70 meter, gemeten vanaf het aansluitend terrein, toegestaan.

2.6. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de serre niet kan worden gelegaliseerd en dat van andere bijzondere omstandigheden die voor burgemeester en wethouders aanleiding hadden moeten zijn tot het maken van een uitzondering ten gunste van appellant, niet is gebleken.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002

27-429.