Uitspraak 201906180/1/A1 en 201906180/2/A1


Volledige tekst

201906180/1/A1 en 201906180/2/A1.
Datum uitspraak: 12 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:

[verzoekster], wonend te Loerbeek, gemeente Montferland,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 1 augustus 2019 in zaak nr. 19/1128 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

het college van burgemeester en wethouders van Montferland.

Openbare zitting gehouden op 12 september 2019 om 12.00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. N. Verheij, voorzieningenrechter

griffier: mr. J.N. Witsen

Verschenen:

[verzoekster];

het college, vertegenwoordigd door J.B.T. Polman.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 1 augustus 2019 van de rechtbank. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De zaak gaat over het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar dat [verzoekster] heeft gemaakt tegen een door het college aan haar opgelegde last onder dwangsom, omdat het bezwaar volgens het college te laat is ingediend.

De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    wijst het verzoek af.

Daartoe overweegt hij het volgende.

Het besluit waartegen [verzoekster] bezwaar heeft gemaakt is bekendgemaakt op 2 oktober 2018. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de termijn van zes weken waarbinnen [verzoekster] een bezwaarschrift tegen dat besluit kon indienen liep van 3 oktober 2018 tot en met 13 november 2018. [verzoekster] heeft haar bezwaarschrift echter pas daarna, op 14 november 2018, per e-mail ingediend. Er zijn geen redenen gebleken waarom het college aan de termijnoverschrijding voorbij had moeten gaan. Daarom heeft het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

w.g. Verheij    w.g. Witsen
voorzieningenrechter    griffier

727.