Uitspraak 201807662/1/A1


Volledige tekst

201807662/1/A1.
Datum uitspraak: 25 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 augustus 2018 in zaak nr. 18/1694 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2017 heeft het college aan de gemeente Nijmegen een omgevingsvergunning verleend voor de kap van 62 bomen aan de Industrieweg in Nijmegen.

Bij besluit, verzonden op 20 februari 2018, heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 10 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit dat is verzonden op 20 februari 2018 vernietigd en het college opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2019, waar het college, vertegenwoordigd door J.J. van Gelderen, en [wederpartij], bijgestaan door mr. W. Leistra, advocaat in Arnhem, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Aan de Industrieweg in Nijmegen staan, op de kruising met de Oscar Carréstraat, 62 populieren. De gemeente wil deze populieren kappen, omdat de bomen voor overlast zorgen op de Industrieweg. De gemeente heeft daarom een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) gevraagd. Bij besluit van 27 november 2017 heeft het college deze vergunning verleend.

[wederpartij] woont op een afstand van ongeveer 200 m van de bomenrij. Hij is het niet eens met de verleende kapvergunning, omdat hij de bomen mooi vindt en de bomen volgens hem zorgen voor een vermindering van fijnstof. Hij heeft daarom bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 27 november 2017. Het college heeft dit bezwaar bij besluit, verzonden op 20 februari 2018, niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat [wederpartij] geen belanghebbende is bij het primaire besluit.

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college ten onrechte het bezwaar van [wederpartij] niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat hij wel belanghebbende is, omdat aannemelijk is dat de kap van de bomen door een filterend effect op de lucht gevolgen van enige betekenis zal hebben op de leefomgeving van [wederpartij].

3.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat [wederpartij] belanghebbende is bij het besluit van 27 november 2017. Het college voert aan dat niet van belang is of [wederpartij] gevolgen van enige betekenis ondervindt, maar alleen of hij vanuit zijn woning zicht heeft op de bomen en/of als hij in de directe omgeving van de bomen woont. Indien de rechtbank wel terecht de invloed van de bomen op de concentratie fijnstof bij haar beoordeling van de belanghebbendheid heeft betrokken, voert het college aan dat de luchtkwaliteit bij de woning van [wederpartij] niet zal verslechteren als de bomen gekapt worden. Het college wijst daarbij op een notitie van H. Nijhuis en E. Dolman van 15 oktober 2018.

3.1.    Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo luidt:

"Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Artikel 4.4.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Nijmegen luidt:

"Het is verboden zonder vergunning van het college een houtopstand te kappen of te doen vellen."

Artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

3.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dat is vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het voorgaande niet van toepassing is op kapvergunningen. Anders dan het college betoogt, is [wederpartij] dus niet alleen belanghebbende als hij zicht heeft op de bomen en/of in de directe omgeving van de bomen woont, maar ook als de kap van de bomen gevolgen van enige betekenis heeft voor de luchtkwaliteit bij zijn woning.

3.3.    Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet aannemelijk is dat de kap gevolgen van enige betekenis zal hebben op de concentratie fijnstof in de lucht in de omgeving van de woning van [wederpartij]. In de door het college overgelegde notitie staat dat de bomen langs de Industrieweg nauwelijks bijdragen aan een betere luchtkwaliteit en dat dit zeker niet het geval is bij de verder weg gelegen woning van [wederpartij]. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. Uit de door [wederpartij] genoemde literatuur blijkt alleen dat bomen in het algemeen een gunstig effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, maar dat maakt niet aannemelijk dat in dit specifieke geval de kap van de bomen in kwestie gevolgen van enige betekenis hebben voor de luchtkwaliteit bij zijn woning.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte [wederpartij] als belanghebbende aangemerkt. Dat [wederpartij] een lijst met handtekeningen heeft overgelegd van omwonenden die het ook niet eens zijn met de kap van de bomen en die dichterbij de bomenrij wonen, maakt dat niet anders, reeds omdat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 17 november 2017.

Het betoog slaagt.

4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit, verzonden op 20 februari 2018, alsnog ongegrond verklaren. Dit betekent dat dit besluit in stand blijft.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 augustus 2018 in zaak nr. 18/1694;

III.    verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019

357-811.