Uitspraak 201809356/1/A1


Volledige tekst

201809356/1/A1.
Datum uitspraak: 4 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Velddriel, gemeente Maasdriel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 oktober 2018 in zaak nr. 18/859 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.

Openbare zitting gehouden op 4 september 2019 om 11:15 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. E.A. Minderhoud    voorzitter

griffier: mr. D.A.B. Montagne

Verschenen:

Het college, vertegenwoordigd door mr. G.C. de Vries.

Bij besluit van 10 juli 2017 heeft het college aan de gemeente Maasdriel een omgevingsvergunning verleend voor de renovatie van de asfaltverharding aan de Drielse Veldweg in Velddriel. Bij besluit van 4 januari 2018 heeft het college, naar aanleiding van het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar, besloten het besluit van 10 juli 2017 in stand te laten. Bij besluit van 16 mei 2018 heeft het college de omgevingsvergunning ingetrokken op verzoek van de gemeente.

Bij uitspraak van 12 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 4 januari 2018 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 10 juli 2017 herroepen en het volgens de rechtbank van rechtswege ontstane beroep van [appellante] tegen het besluit van 16 mei 2018 ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Daartoe overweegt zij het volgende.

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is de bestuursrechter slechts gehouden tot een inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend hoger beroep indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. [appellante] heeft dat in dit geval niet.

[appellante] is niet opgekomen tegen de beslissing van de rechtbank om het besluit van 10 juli 2017 te herroepen, omdat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan geen omgevingsvergunning is vereist voor renovatie van de asfaltverharding. Die beslissing staat daarom nu in rechte vast.

[appellante] komt slechts op tegen het oordeel van de rechtbank dat van rechtswege een beroep is ontstaan tegen het besluit van 16 mei 2018, dat strekt tot intrekking van de omgevingsvergunning. Daargelaten de vraag of dat oordeel van de rechtbank terecht is, kan [appellante] met haar beroep feitelijk niets bereiken. De herroeping van het besluit van 10 juli 2017 door de rechtbank staat immers vast, zodat enige beoordeling van het besluit van 16 mei 2018 niet meer relevant is.

De Afdeling zal het hoger beroep daarom niet inhoudelijk beoordelen.

Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

w.g. Minderhoud    w.g. Montagne

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

374-860.