Uitspraak 201710309/1/R3


Volledige tekst

201710309/1/R3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Hoogmade, gemeente Kaag en Braassem,

2.    [appellant sub 2], wonend te Hoogmade, gemeente Kaag en Braassem,

3.    [appellant sub 3], wonend te Hoogmade, gemeente Kaag en Braassem,

4.    [appellant sub 4] en partner, wonend te 's-Gravenhage,

5.    [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], wonend te Hoogmade, gemeente Kaag en Braassem (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 5]),

6.    [appellant sub 6], wonend te Hoogmade, gemeente Kaag en Braassem,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Kaag en Braassem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Spijkereiland en Blauwpolderkade" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2019, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 5], bijgestaan door mr. H. van Lier, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door mr. V. Platteeuw, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan heeft betrekking op het Spijkereiland en de Blauwpolderkade, een recreatiegebied ten noordoosten van de kern Hoogmade. In dit recreatiegebied liggen verblijfsrecreatieve onderkomens die niet alleen worden gebruikt om te recreëren, maar ook voor permanente bewoning. Met het plan is beoogd een actueel juridisch-planologisch kader te bieden, waarmee onder andere de permanente bewoning van de verblijfsrecreatieve onderkomens wordt tegengegaan. Het plan staat verder grotere, bij de huidige tijd passende verblijfsrecreatieve onderkomens toe en biedt daarnaast oplossingen voor parkeerproblemen en verbeteringen van de brandveiligheid, aldus de plantoelichting. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] wonen aan het Spijkereiland en de Blauwpolderkade, terwijl [appellant sub 4] stelt eigenaar te zijn van het perceel [locatie 1]. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan omdat zij vinden dat zij door het plan op hun percelen in hun gebruiksmogelijkheden worden beperkt.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3]

Gelijkheidsbeginsel

3.    Het beroep van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - persoonsgebonden overgangsrecht permanente bewoning", toegekend aan hun percelen [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] te Hoogmade. Zij zijn van mening dat aan hun percelen ten onrechte geen woonbestemming is toegekend. In dat kader voeren zij onder andere aan dat aan de [locatie 5] en [locatie 6] en het [locatie 7] wel een woonbestemming is toegekend en voor die percelen een besluit hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is genomen vanwege het wegverkeerslawaai afkomstig van rijksweg A4 en de nabijgelegen Veenderdijk, terwijl de raad volgens hen geen woonbestemming wilde toekennen aan hun woonschepen vanwege datzelfde wegverkeerslawaai. Zij achten dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

3.1.    De raad heeft ter zitting erop gewezen dat in het bestemmingsplan "Buitengebied Woubrugge" uit 1987 aan de percelen [locatie 5] en [locatie 6] de bestemming "Woonschepenligplaats" is toegekend en aan het perceel [locatie 7] een woonbestemming. De raad heeft verder erop gewezen dat voor de percelen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in vorige bestemmingsplannen nooit een woonbestemming heeft gegolden. De raad stelt dan ook dat niet gesproken kan worden van gelijke situaties. De Afdeling acht dit standpunt van de raad, mede gelet op het verhandelde ter zitting terzake, niet onjuist. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld. Het betoog faalt.

Vertrouwensbeginsel

4.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat uit een brief van 20 december 2010 en een ontheffingsbesluit van 15 november 2010 naar voren komt dat aan hen door het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem is toegezegd dat aan hun percelen een woonbestemming zou worden toegekend. Gelet hierop is het plan volgens hen in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. [appellant sub 2] wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1946, waarin de Afdeling heeft overwogen dat ook sprake kan zijn van rechtens te honoreren verwachtingen indien toezeggingen zijn gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Omdat volgens [appellant sub 2] in dit geval concrete toezeggingen zijn gedaan door het college en daarbij geen voorbehoud is opgenomen over de beslissingsbevoegdheid van de raad, is [appellant sub 2] van mening dat de genoemde toezegging kan worden toegerekend aan de raad.

4.1.    De raad stelt primair dat hij de door het college gedane toezegging heeft gehonoreerd door het opnemen van persoonsgebonden overgangsrecht voor permanente bewoning voor [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in het plan.

Subsidiair stelt de raad dat het college van burgemeester en wethouders niet bevoegd is om bestemmingsplannen vast te stellen en hij daarom niet kan worden gebonden aan de toezegging door het college.

Meer subsidiair stelt de raad dat een woonbestemming ter plaatse van de percelen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe wijst de raad erop dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van die percelen niet kan worden gegarandeerd vanwege het wegverkeerslawaai afkomstig van de nabijgelegen autosnelweg A4. Verder acht de raad woonbestemmingen op een recreatie-eiland onwenselijk.

4.2.    Aan de percelen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], en [appellant sub 3] is onder meer de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - persoonsgebonden overgangsrecht permanente bewoning" toegekend.

Artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels luidt:

"Voor de gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - persoonsgebonden overgangsrecht permanente bewoning’ geldt het volgende:

a. Deze gebouwen zijn in strijd met het bestemmingsplan in gebruik genomen ten behoeve van permanente bewoning. De natuurlijke personen die de bestaande hoofdgebruikers van de bouwwerken zijn zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels bijlage 2, mogen dit gebruik voortzetten.

b. Het persoonsgebonden overgangsrecht eindigt:

1. zodra het gebruik door de bestaande hoofdbewoner(s) wordt beëindigd; of

2. De bewoning door de hoofdbewoner(s) meer dan 3 maanden onderbroken wordt; of

3. De hoofdbewoner(s) zich heeft uitgeschreven uit het BRP; of

4. het bestaande huurcontract overgaat op een derde.

c. Als bestaande hoofdbewoner wordt aangemerkt de persoon/personen die vanaf 14 maart 2007 tot op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan volgens de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Kaag en Braassem als hoofdbewoner staan ingeschreven ter plaatse van de aanduiding en als zodanig zijn opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2.

4.3.    Onder verwijzing naar overweging 11 van de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, overweegt de Afdeling dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel in het omgevingsrecht drie stappen moeten worden doorlopen. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.

Wat betreft de eerste stap stelt de Afdeling vast dat in de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] genoemde brief van 20 december 2010 de volgende passage is opgenomen: "Door middel van deze brief en het bijgevoegde besluit van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem (het ontheffingsbesluit van 15 november 2010), wordt u kenbaar gemaakt dat uw woonschip aan Spijkereiland (…) kan worden gebruikt voor permanente bewoning totdat er een nieuw bestemmingsplan in werking treedt en deze brief zijn geldigheid verliest. In dat bestemmingsplan zal uw woonschip worden aangemerkt als woonschip voor permanente bewoning". Het ontheffingsbesluit van 15 november 2010 vermeldt onder andere als beslispunt: "Woonschepen bestemmen voor permanente bewoning in eerst volgende bestemmingsplan". Beide documenten zijn ondertekend namens het college. De Afdeling is van oordeel dat de hiervoor genoemde uitlatingen over een woonbestemming ter plaatse van de percelen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn te kwalificeren als een toezegging van het college.

De tweede stap betreft de vraag of de hiervoor genoemde toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan, in dit geval de raad, kan worden toegerekend. Gelet op de exclusieve bevoegdheid van de gemeenteraad om bestemmingsplannen vast te stellen, moet grote terughoudendheid worden betracht bij het aannemen van gebondenheid van een raad aan mededelingen van andere bestuursorganen van dezelfde rechtspersoon. Deze exclusieve bevoegdheid van de gemeenteraad brengt mee dat een derde niet erop mag vertrouwen dat handelingen van het college de raad binden, indien dat vertrouwen niet mede wordt ontleend aan uitlatingen van de gemeenteraad zelf. Nu niet is gebleken dat het door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gestelde vertrouwen mede daaraan wordt ontleend, faalt hun beroep op schending van het vertrouwensbeginsel. Voor zover [appellant sub 2] in dit verband heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, overweegt de Afdeling dat in die zaak sprake was van een handhavingskwestie waarin twee ambtenaren aan het tot handhaving bevoegde college van burgemeester en wethouders toerekenbare uitlatingen hadden gedaan met betrekking tot het wel of niet illegaal aanwezig zijn van een paardenbak vanwege het ontbreken van een omgevingsvergunning voor die paardenbak.

Gelet op het voorgaande behoeft de derde stap geen bespreking meer, omdat er geen sprake is van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Derhalve ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld. Het betoog faalt.

Waardevermindering

5.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat zij als gevolg van het plan schade lijden, die is gelegen in een waardedaling van hun woonschepen.

5.1.    Wat de gestelde nadelige invloed van het plan op de waarde van de woonschepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat een eventuele waardevermindering dusdanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het betoog faalt.

De beroepen van [appellant sub 5] en [appellant sub 6]

Bouwregel maximale oppervlakte verblijfsrecreatieve onderkomens

6.    [appellant sub 5] woont aan de [locatie 8]. [appellant sub 6] woont aan de [locatie 9] en [locatie 10]. Hun beroepen richten zich tegen artikel 3, lid 3.2, onder e, van de planregels. [appellant sub 6] en [appellant sub 5] wijzen erop dat de huidige bebouwde oppervlakte van de verblijfsrecreatieve onderkomens op hun percelen meer bedraagt dan de in het plan vastgestelde toegestane bebouwde oppervlakte van 90 m². Volgens hen heeft de raad niet toereikend gemotiveerd waarom die oppervlakte op hun percelen moet worden teruggebracht tot 90 m². Verder brengt een redelijke belangenafweging volgens hen met zich mee dat aan hen bij recht de huidige bebouwde oppervlakte van hun verblijfsrecreatieve onderkomens moet worden toegestaan. Zij hebben daarbij gewezen op hun financiële belangen en de omstandigheid dat op hun percelen in de planperiode geen wijziging van het huidige bebouwde oppervlakte zal plaatsvinden. Het voor hen vastgestelde persoonsgebonden overgangsrecht zoals opgenomen in artikel 3, lid 3.2.1, onder a, van de planregels, in samenhang met bijlage 1 bij die planregels, is voor hen niet toereikend, omdat zij vrezen dat zij bij de vaststelling van een toekomstig plan de overschrijding van 90 m² aan bebouwing alsnog moeten verwijderen.

6.1.    Ingevolge artikel 1, lid 1.60, van de planregels wordt onder verblijfsrecreatieve onderkomens verstaan:

"Onderkomens bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf van personen die elders hun hoofdverblijf hebben; hieronder vallen onder andere kampeermiddelen, stacaravans, chalets en recreatiewoningen. De verblijfsrecreatieve onderkomens worden onderverdeeld in de volgende categorieën:

a. categorie 1: een kampeermiddel, geen gebouw zijnde (bijv. tenten of caravans op seizoensplaatsen);

b. categorie 2: een verblijfsrecreatief hoofdgebouw inclusief bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken tot 36 m² (bijv. stacaravans, trekkershutten);

c. categorie 3: een verblijfsrecreatief hoofdgebouw inclusief bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken tot 60 m² (bijv. stacaravans, chalets, recreatiewoningen op daarvoor bestemde terreinen);

d. categorie 4: een verblijfsrecreatieve hoofdgebouw inclusief bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken tot 90 m² (bijv. vrijstaande recreatiewoningen)."

Artikel 3, lid 3.2 luidt:

"Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b. per bouwvlak is maximaal 1 verblijfsrecreatief onderkomen of 1 woonschip toegestaan, tenzij met de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ anders is aangeduid, met dien verstande dat een woonschip alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’;

[…];

e. overigens geldt het volgende, tenzij met de maatvoeringsaanduiding ‘maximum oppervlakte’ en/of ‘maximum bouwhoogte’ anders is aangeduid:

Lid 3.2.1, luidt:

"Voor de gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - persoonsgebonden overgangsrecht overschrijding bebouwing’ geldt het volgende:

a. De eigenaren van recreatiewoningen en woonschepen zoals opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 1, mogen de overschrijding aan bebouwing van deze recreatiewoningen, woonschepen en daarbij behorende bouwwerken in standhouden.

b. De overschrijding aan bebouwing van recreatiewoningen en woonschepen en daarbij behorende bouwwerken zoals bedoeld in bijlagen bij de regels bijlage 1 mag niet mag worden vergroot, gewijzigd, herbouwd of vervangen.

c. Het persoonsgebonden overgangsrecht eindigt indien er sprake is van een omstandigheid zoals genoemd onder b van dit artikel en/of zodra het eigendom van het betreffende perceel wordt vervreemdt, al dan niet op grond van erfopvolging.

d. Als eigenaar wordt aangemerkt de persoon/personen die op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan volgens het kadaster als eigenaar staat ingeschreven ter plaatse van de aanduiding en als zodanig zijn opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 1."

6.2.    Voor zover [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat de raad niet toereikend heeft gemotiveerd waarom in het plan voor verblijfsrecreatieve onderkomens bebouwing tot slechts 90 m² bij recht is toegestaan, heeft de raad gesteld dat het toestaan van bebouwing boven 90 m² niet zal bijdragen aan de gewenste openheid van het landschap. Verder heeft de raad erop gewezen dat het gemeentebestuur de diverse vormen van voorkomende verblijfsrecreatie heeft gecategoriseerd in vier categorieën en dat de verblijfsrecreatieve onderkomens in het betrokken gebied, waaronder de onderkomens van [appellant sub 5] en [appellant sub 6], worden geschaard onder categorie 4, waarvoor de grootst mogelijke maat voor recreatiewoningen wordt gehanteerd. De raad acht het vanuit het uitgangspunt van veel groen en ruimte in het buitengebied, onwenselijk om van deze norm af te wijken. Gezien de toelichting van de raad, acht de Afdeling het toestaan van bebouwing tot een oppervlakte van 90 m² voor verblijfsrecreatieve onderkomens in het betrokken gebied niet onredelijk.

Ten aanzien van het standpunt van [appellant sub 5] en [appellant sub 6] dat een redelijke belangenafweging meebrengt dat in het plan de bestaande oppervlakte aan bebouwing bij recht zou moeten worden toegestaan, overweegt de Afdeling dat de raad erop heeft gewezen dat het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude", onder andere op de percelen van [appellant sub 5] en [appellant sub 6], verblijfsrecreatieve onderkomens toestond tot 60 m². Gelet hierop stelt de raad dat met het toestaan van bebouwing tot 90 m² tegemoet wordt gekomen aan de eigenaren van die onderkomens. Gelet op deze toelichting van de raad is de Afdeling van oordeel de raad geen doorslaggevend gewicht heeft hoeven toekennen aan de door [appellant sub 5] en [appellant sub 6] genoemde financiële belangen.

Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid artikel 3, lid 3.2, onder e, van de planregels, kunnen vaststellen, voor zover het gaat om de beperking tot 90 m² bebouwing. Het betoog faalt.

Vertrouwensbeginsel

7.    [appellant sub 6] voert aan dat haar huidige woning aanvankelijk bestond uit twee afzonderlijke twee-onder-één-kap woningen en haar perceel uit twee percelen. Zij wijst in dat kader op een brief van 12 januari 2012 van een klantadviseur vergunningverlening van de gemeente Kaag en Braassem. Volgens [appellant sub 6] is namens het gemeentebestuur aan haar toegezegd dat wanneer zij haar woning terugbrengt naar de oorspronkelijke staat van twee afzonderlijke woningen, deze woningen door het gemeentebestuur als zodanig zullen worden aangemerkt. Het plan is volgens [appellant sub 6] hiermee in strijd, omdat het plan op haar perceel slechts één verblijfsrecreatief onderkomen toestaat.

7.1.    Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen, dient bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel in het omgevingsrecht drie stappen te worden doorlopen. De raad heeft erop gewezen dat de in de brief van 12 januari 2012 neergelegde mededeling in planologische zin geen betekenis toekomt, omdat de brief betrekking heeft op het wel of niet toekennen van een huisnummer in het kader van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen. Dit standpunt van de raad acht de Afdeling juist. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een toezegging omtrent de inhoud van het plan, zodat reeds niet aan de eerste stap wordt voldaan. Derhalve ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld. Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 4]

Bebouwingsmogelijkheden

8.    [appellant sub 4] stelt eigenaar te zijn van het perceel [locatie 1]. Aan dit perceel is de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" toegekend. Volgens [appellant sub 4] hebben de bestaande recreatiewoning en bijbehorende bebouwing op dit perceel een oppervlakte van 121 m², terwijl het plan een oppervlakte tot en met 90 m² toestaat. [appellant sub 4] voert aan dat het plan ten onrechte niet de bestaande oppervlakte bij recht toestaat, te meer nu deze recreatiewoning met deze omvang al langere tijd op zijn perceel staat en volgens hem niet afdoet aan de ruimtelijke uitstraling van het gebied. Hij zou graag zien dat het plan de bestaande oppervlakte toestaat dan wel dat de overschrijding van de oppervlakte van 90 m² onder het overgangsrecht wordt gebracht.

8.1.    De raad stelt dat [appellant sub 4] met betrekking tot de bestaande bebouwde oppervlakte boven 90 m² niet in aanmerking kan komen voor maatwerk in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht, omdat de situatie op zijn perceel niet voldoet aan de voorwaarden die daarvoor gelden. De raad heeft ter onderbouwing van dit standpunt luchtfoto’s overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat [appellant sub 4] na de inventarisatie van de bebouwing in 2010 de bebouwing op zijn perceel gedeeltelijk heeft gesloopt en nieuwe bebouwing heeft opgericht.

8.2.    Volgens het ongedateerde document "Nota van beantwoording vooraankondigingen handhaving voor het Spijkereiland & Blauwpolderkade" (hierna: de Nota), dat als bijlage 3 bij de plantoelichting is gevoegd, heeft de raad in december 2014 ingestemd met de Nota van Uitgangspunten voor een nieuw op te stellen bestemmingsplan Spijkereiland/Blauwpolderkade. Eén van de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan betreft de verruiming van de toegestane bebouwing van recreatieverblijven van 60 m² naar 90 m². De Nota vermeldt dat ondanks die verruiming een aantal recreatieverblijven niet zal kunnen voldoen aan die maximaal toegestane bebouwingsmaat, waardoor in beginsel een handhavingsplicht bestaat voor het college van burgemeester en wethouders om tegen deze overtredingen op te treden. Vanwege deze constatering zijn de bewoners dan wel eigenaren van de recreatieverblijven uitgenodigd om aan te geven waarom er in hun situatie met betrekking tot de illegale bebouwing maatwerk zou moeten worden toegepast. Uit de Nota komt naar voren dat voor de vraag of iemand voor het door de raad genoemde maatwerk in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht in aanmerking komt, beleid is ontwikkeld. Voor dat maatwerk komen alleen die eigenaren in aanmerking die voor 1 april 2007 het betreffende perceel hebben gekocht en die bovendien de op dit perceel aanwezige bebouwing die illegaal is niet zelf hebben opgericht en daarna ook niet hebben gewijzigd. De raad hanteert daarbij een inventarisatie uit 2010 als peilmoment.

8.3.    De Afdeling acht het hiervoor geformuleerde beleid inzake de vraag of iemand in aanmerking komt voor maatwerk niet onredelijk. Nu uit het overgelegde fotomateriaal naar voren komt dat [appellant sub 4] na de inventarisatie in 2010 de op zijn perceel aanwezige illegale bebouwing heeft gewijzigd, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant sub 4] niet in aanmerking komt voor maatwerk, omdat hij niet (meer) voldoet aan de voorwaarden hiervoor.

De raad heeft dan ook in redelijkheid kunnen afzien van het toestaan van de bestaande oppervlakte op het perceel van [appellant sub 4] in het plan.

Het betoog faalt.

Gelijkheidsbeginsel

9.    [appellant sub 4] voert aan dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld, omdat aan andere recreatieve onderkomens in het plangebied een woonbestemming is toegekend. Volgens [appellant sub 4] leidt dit tot een aanzienlijke waardevermindering van zijn recreatiewoning.

9.1.    Zoals hiervoor onder overweging 3.1 is weergegeven, heeft de raad aan de gronden van een aantal recreatieverblijven in het plangebied een woonbestemming toegekend, omdat daar voorheen in een vorig bestemmingsplan op enig moment een woonbestemming gold. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling terecht gesteld dat die recreatieverblijven niet op één lijn kunnen worden gesteld met de overige recreatieverblijven in het gebied.

9.2.    Voor zover [appellant sub 4] meent dat het plan leidt tot waardevermindering van zijn recreatiewoning, bestaat geen grond voor de verwachting dat een eventuele waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voor eventuele tegemoetkoming in planschade bestaat een afzonderlijke procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden. Het betoog faalt.

Zienswijze herhaald en ingelast

10.    Voor zover [appellant sub 6], [appellant sub 5] en [appellant sub 4] voor het overige verzoeken de inhoud van hun zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in het document "Nota van beantwoording zienswijzen Bestemmingsplan Spijkereiland en Blauwpolderkade", behorende bij het bestreden besluit, hierop is ingegaan. [appellant sub 6], [appellant sub 5] en [appellant sub 4] hebben niet nader onderbouwd waarom de weerlegging hiervan onjuist zou zijn.

Conclusie

11.    De beroepen zijn ongegrond.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Tieleman
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019

817.