Uitspraak 201807144/1/A3


Volledige tekst

201807144/1/A3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Cuijk,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2018 in zaak nr. 18/1052 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Cuijk.

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2018 heeft de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bedrijfsloods en het bijbehorende bedrijfsperceel aan de [locatie] te Cuijk voor de duur van zes maanden gesloten.

Bij besluit van 25 april 2018 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, advocaat te Vianen en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.T.M. Dortmans, bijgestaan door mr. F.A. Pommer, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [zoon] is de zoon van [appellante]. Hij exploiteert het [bedrijf], dat in de bedrijfsloods en op het bijbehorende bedrijfsperceel aan de [locatie] is gevestigd. [appellante] is medegebruikster en huurster van het perceel dat in eigendom is van de gemeente Cuijk. Op het perceel staat verder een pand met twee woningen die met elkaar in verbinding staan. In het voorste gedeelte woont [appellante] en in het achterste gedeelte woont haar zoon met zijn gezin. Uit een op 16 januari 2018 door de politie opgemaakte bestuurlijke rapportage blijkt dat op 9 januari 2018 een onderzoek is gedaan in de woningen, de bedrijfsloods en op het bijbehorende bedrijfsperceel.

In de bedrijfsloods en op het bijbehorende bedrijfsperceel is in totaal 4.160 g henneptoppen aangetroffen. Dat is 832 keer de maximaal toegestane hoeveelheid.

Besluitvorming

2.    De burgemeester heeft de bedrijfsloods en het bijbehorende bedrijfsperceel aan de [locatie] in overeenstemming met het beleid voor de duur van zes maanden gesloten. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij bevoegd was over te gaan tot deze sluiting vanwege de aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs. De burgemeester heeft de woningen en een pad vanaf de voorzijde van het perceel tot aan de ingang van de woning van de zoon niet gesloten. Van bijzondere omstandigheden om van het door hem gevoerde beleid af te wijken en het perceel nog beperkter of in het geheel niet te sluiten, is volgens de burgemeester niet gebleken.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft overwogen dat gezien de aangetroffen hoeveelheid hennep moet worden aangenomen dat die bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking. De burgemeester was bevoegd om handhavend op te treden en de bedrijfsloods en het bijbehorende bedrijfsperceel te sluiten. De stelling van [appellante] dat zij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid hennep laat de bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting over te gaan onverlet. Verder kon de burgemeester volgens de rechtbank ook het gedeelte van het perceel met de inzamelcontainers sluiten, omdat het gehele perceel als een samenhangend geheel moet worden beschouwd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester van sluiting had moeten afzien of de duur van de sluiting en de ruimtelijke omvang daarvan had moeten beperken. De burgemeester kon op grond van het door hem gevoerde beleid in redelijkheid besluiten de bedrijfsloods en het bijbehorende bedrijfsperceel voor de duur van zes maanden te sluiten.

Hoger beroep

-    Procesbelang

Standpunt burgemeester

4.    Volgens de burgemeester heeft [appellante] geen procesbelang bij het door haar ingestelde hoger beroep. Daartoe heeft de burgemeester aangevoerd dat de feitelijke sluiting van de bedrijfsloods en het bijbehorende bedrijfsperceel op 12 september 2018 is beëindigd. Uit de aangevoerde gronden van hoger beroep valt geen (ander) belang voor haar bij het hoger beroep af te leiden. Zij exploiteert niet het ter plaatse gevestigde recyclingbedrijf en is voor haar inkomen niet afhankelijk geweest van de bedrijfsvoering van dit bedrijf van haar zoon. Bovendien is dit bedrijf gedurende de sluiting tijdelijk op een andere locatie voortgezet. Het is daarom niet aannemelijk dat zij financiële schade heeft geleden als gevolg van de sluiting, althans zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van de sluiting van de bedrijfsloods en het bijbehorende bedrijfsperceel. Ook anderszins is niet gebleken dat [appellante] belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot sluiting. Ter zitting van de Afdeling heeft de burgemeester hier nog aan toegevoegd dat van eventueel fysiek geleden schade geen bewijs is overgelegd. Verder is volgens de burgemeester de last onder bestuursdwang onherroepelijk geworden, omdat de last aan zowel [appellante] als aan haar zoon is bekendgemaakt en haar zoon niet tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep gericht tegen de sluiting is opgekomen. [appellante] is als medegebruikster en huurster van het perceel weliswaar belanghebbende bij de sluiting, maar zij heeft geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van de sluiting, aldus de burgemeester.

Standpunt [appellante]

5.    [appellante] heeft zich daarentegen ter zitting van de Afdeling op het standpunt gesteld dat zij wel procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de sluiting van de bedrijfsloods en het bijbehorende bedrijfsperceel. Zij heeft onder meer aangevoerd dat zij de sluiting ziet als een aanslag op de eer en goede naam van het familiebedrijf. Zij is hierdoor zeer geraakt.

Beoordeling procesbelang

6.    Het betoog van de burgemeester dat het besluit onherroepelijk is omdat [zoon] geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep gericht tegen de sluiting, wordt door de Afdeling niet gevolgd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat een last onder bestuursdwang, zoals het sluitingsbevel, wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager. Als zij belanghebbenden zijn, kunnen degenen aan wie de last is bekendgemaakt hiertegen opkomen. Als een van de belanghebbenden dit niet doet of na een instantie stopt, betekent dat niet dat het besluit daarmee onherroepelijk is.

7.    Het procesbelang is het belang dat [appellante] heeft bij de uitkomst van de procedure, wat zij in concreto met haar hoger beroep wil dan wel kan bereiken. Het betreft niet de vraag óf zij gelijk heeft, het gaat erom of zij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als zij dat zou hebben. Vaststaat dat de sluiting na de aangevallen uitspraak is geëffectueerd. Dat kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Het verlangde kan in zoverre niet meer worden bereikt. De Afdeling is evenwel van oordeel dat hoewel de sluiting van de bedrijfsloods en het bijbehorende bedrijfsperceel op 12 september 2018 is beëindigd, [appellante] nog een rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit 25 april 2018. Naar het oordeel van de Afdeling is tot op zekere hoogte aannemelijk dat [appellante] als gevolg van het sluitingsbevel in haar eer en goede naam is aangetast. Daarbij is redengevend dat [appellante] als medegebruikster en huurster in een zakelijke relatie staat tot het perceel met daarop de bedrijfsloods.

-    Inhoudelijk

Gronden

8.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester in dit geval niet bevoegd was tot sluiting over te gaan. Zij voert aan dat zij en haar zoon niets met de gevonden henneptoppen van doen hebben. Dit blijkt onder meer uit het door haar zoon van de officier van justitie ontvangen sepot van 6 september 2018. Voorts betoogt [appellante] dat de burgemeester vanwege bijzondere omstandigheden had moeten afzien van de sluiting van de bedrijfsloods en het bedrijfsperceel of de duur van de sluiting en de ruimtelijke omvang daarvan had moeten beperken.

Zij voert aan dat zij kampt met ernstige medische klachten, waarbij stress en spanning levensbedreigend zijn. Er is niet in voldoende mate aan haar medische belangen tegemoetgekomen. Voorts was volgens [appellante] een minder vergaande sluiting, waarbij het terreingedeelte van de inzamelcontainers buiten de sluiting zou vallen, voldoende geweest voor het bereiken van het doel van de sluiting. De bedrijfsloods en het bedrijfsgedeelte erachter kunnen los van de inzamelcontainers en de woningen functioneren. Door de gevolgen voor de bedrijfsvoering is de gehele sluiting van het bedrijfsgedeelte onevenredig. Tot slot beroept [appellante] zich op het gelijkheidsbeginsel. Zij verwijst naar een vergelijkbaar geval in het buurtschap Ewinkel in Cuijk, waarbij slechts een sluiting van drie maanden aan de orde was.

Beoordeling gronden

8.1.    Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning indien in een woning of op bij de woning behorende erven drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362, is deze bepaling naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 g softdrugs (het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd een last onder bestuursdwang tot sluiting van het pand op te leggen.

8.2.    Niet in geschil is dat in de bedrijfsloods en op het bijbehorende bedrijfsperceel in totaal 4.160 g henneptoppen zijn aangetroffen. Deze hoeveelheid overschrijdt de door het openbaar ministerie als voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid van maximaal 5 g in ernstige mate. Derhalve is aannemelijk dat het om een handelshoeveelheid drugs ging die (mede) bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking. [appellante] heeft ook niet ontkend dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was toepassing aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te geven. De omstandigheid dat [appellante] en haar zoon geen wetenschap hadden van gevonden henneptoppen, laat voormelde bevoegdheid van de burgemeester onverlet.

Dit betoog faalt.

8.3.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester de medische situatie van [appellante] in voldoende mate bij de besluitvorming heeft betrokken. Uit de beschikbare medische informatie volgt niet dat hij van gehele sluiting had moeten afzien. Hoewel de woningen, de bedrijfsloods en het bijbehorende bedrijfsperceel volgens de burgemeester als samenhangend geheel dienen te worden beschouwd, heeft hij vanwege de medische klachten van [appellante] en de mantelzorgsituatie van sluiting van de woningen afgezien. Dat [appellante] de sluiting van het familiebedrijf emotioneel zwaar acht, maakt de sluiting niet onevenredig. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat haar andere zoon is vrijgesproken door de strafrechter van een feit uit 2016 niet tot een ander oordeel kan leiden. Datzelfde geldt voor het door haar zoon ontvangen sepot van 6 september 2018. Uit het sepot volgt slechts dat een zaak waarin hij is aangemerkt als verdachte wegens onvoldoende bewijs is geseponeerd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel treft evenmin doel. Er is geen sprake van gelijke gevallen, omdat de sluiting in het buurtschap Ewinkel in ieder geval ook een woning betrof. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen woningen en lokalen. In overeenstemming met het beleid is in dat geval een sluiting van drie maanden opgelegd.

In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, heeft de burgemeester geen aanleiding hoeven zien van de sluiting van de bedrijfsloods en het bedrijfsperceel af te zien of de duur van de sluiting en de ruimtelijke omvang daarvan te beperken door de inzamelcontainers die zich op het bedrijfsperceel bevinden erbuiten te houden.

Dit betoog faalt evenzeer.

Conclusie

9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

w.g. Jurgens    w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019

597.