Uitspraak 201904331/1/V3 en 201904331/2/V3


Volledige tekst

201904331/1/V3 en 201904331/2/V3.
Datum uitspraak: 19 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van:

de minister van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 29 mei 2019 in zaken nrs. NL19.8842 en NL19.8844 in het geding tussen:

[de vreemdeling 1] en [de vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluiten van 15 april 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 29 mei 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.

Voorts heeft de minister de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, advocaat te Heerenveen, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stukken ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De in de grief opgeworpen rechtsvraag over de opvang in Italië van gezinnen met minderjarige kinderen na overdracht krachtens de Dublinverordening (PB 2013, L 180) heeft de Afdeling bij uitspraak van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1861, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de grief slaagt.

2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de besluiten van 15 april 2019 toetsen in het licht van de daartegen bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na wat hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.

3.    De vreemdelingen hebben in beroep betoogd dat zij in Italië geen behandeling zullen krijgen voor hun medische en psychische klachten.

3.1.    Uit de door de vreemdelingen overgelegde stukken blijkt weliswaar dat de vrouw onder behandeling staat voor haar psychische klachten en dat de man voor nader onderzoek naar zijn nierstenen is doorverwezen naar het ziekenhuis, maar daaruit blijkt niet dat deze zorg in Italië niet voor hen beschikbaar is. De staatssecretaris heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen met de door hen overgelegde stukken niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in Italië geen toegang hebben tot medische voorzieningen en dat hiervoor in hun geval dus geen aanvullende garanties nodig zijn.

De beroepsgrond faalt.

4.    De beroepen zijn ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 29 mei 2019 in zaken nrs. NL19.8842 en NL19.8844;

III.    verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond;

IV.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.

w.g. Drop    w.g. Van Leeuwen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2019

373-846.