Uitspraak 201802093/1/A3


Volledige tekst

201802093/1/A3.
Datum uitspraak: 21 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 januari 2018 in zaak nr. 16/5026 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Lingewaal.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2016 heeft de burgemeester een verklaring van geen bezwaar aan [appellant] geweigerd.

Bij besluit van 14 juli 2016 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.M. Schnitker, rechtsbijstandverlener te Veldhoven, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. B.P.J.G. Roozendaal, advocaat te Breda, bijgestaan door mr. C.J.E. Walkate, zijn verschenen.

Er zijn nog stukken ontvangen van [appellant] en de burgemeester. Deze zijn over en weer toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting op 26 juni 2019 behandeld, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.M. Schnitker en [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. B.P.J.G. Roozendaal, bijgestaan door mr. C.J.E. Walkate, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De tekst van de relevante bepalingen uit de Wet luchtvaart en de Regeling burgerluchthavens is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daar deel van uit.

Inleiding

2.    Op 8 december 2015 heeft [appellant] een aanvraag gedaan om een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Regeling burgerluchthavens (hierna: de Regeling) voor het opstijgen met een of meer paramotors. Het terrein dat [appellant] als luchthaven wil gebruiken ligt tussen de Heukelumseweg, de Zeiving en de Nieuwe Zuiderlingedijk te Asperen. De verklaring is aangevraagd voor een periode van een jaar, vanaf 1 januari 2016. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 februari 2016 is de aanvraag afgewezen.

Volgens de burgemeester staat het belang van de veiligheid in de weg aan het verlenen van de verklaring. De burgemeester heeft voor de beoordeling of de veiligheid in het geding is als uitgangspunt genomen dat het terrein niet binnen een straal van 1000 m mag liggen vanaf een terrein dat als start- of landingslocatie mag worden gebruikt. De burgemeester heeft daarbij aansluiting gezocht bij de voorwaarden die het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) hanteert voor het verlenen van een ontheffing voor het tijdelijk en uitzonderlijk gebruik (TUG) van een terrein om met een luchtvaartuig op te stijgen of te landen. Het terrein waarvoor [appellant] de verklaring heeft aangevraagd ligt binnen een straal van 1000 m vanaf luchthaven Cattlefarm Aero Service. [appellant] is eigenaar van die luchthaven. De burgemeester stelt dat het terrein en de luchthaven elkaar overlappen.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft overwogen dat ter zitting bij de rechtbank is gebleken dat het terrein aan luchthaven Cattlefarm Aero Service grenst. Voor die luchthaven is een luchthavenregeling van toepassing. Voor de beoordeling of de veiligheid in gevaar kan komen heeft de burgemeester aansluiting mogen zoeken bij de voorwaarden van het college voor het verlenen van een TUG-ontheffing. De burgemeester heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de veiligheid in gevaar kan komen indien luchtvaartuigen vanaf het terrein opstijgen, omdat deze vliegbewegingen gelijktijdig op de naastgelegen luchthaven kunnen plaatsvinden. Dat in de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen (hierna: de Rvglt) geen afstand wordt vereist tussen twee luchthavens doet daaraan niet af, aldus de rechtbank.

Procesbelang

4.    De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. [appellant] heeft zijn gronden, die hij wil gebruiken voor het opstijgen met paramotors, verkocht aan de provincie Gelderland. Uit de koopovereenkomst volgt dat tot 31 december 2019 alleen het bestaande gebruik is toegestaan en niet het nieuwe gebruik voor het opstijgen met paramotors. Verder wijst de burgemeester erop dat [appellant] geen nieuwe aanvraag om een verklaring heeft gedaan en verwacht de burgemeester daarom niet dat hij dat alsnog zal doen.

4.1.    [appellant] stelt dat hij, in aanvulling op de koopovereenkomst, met de provincie overeenstemming heeft bereikt over het gebruik van de gronden voor het opstijgen met paramotors. Tot de levering van de gronden op 31 december 2019 mogen die gronden voor dat doel worden gebruikt. Dat die overeenstemming is bereikt, is volgens [appellant] van de zijde van de provincie bevestigd. [appellant] wijst in dit verband op een e-mail van de rentmeester van de provincie van 19 december 2018 waarin staat dat [appellant] tot 31 december 2019 het volledige gebruik van de gronden heeft. In een e-mail van 27 december 2018 verklaart de betrokken register makelaar dat tijdens de notariële overdracht, waarbij de provincie was vertegenwoordigd, is besproken en bevestigd dat [appellant] de gronden mag gebruiken voor het vliegen met paramotors.

De Afdeling overweegt dat het niet onaannemelijk is dat [appellant] met de provincie overeenstemming heeft bereikt over het gebruik van de gronden tot 31 december 2019 voor het opstijgen met paramotors. Verder laat het feit dat [appellant] geen nieuwe aanvraag om een verklaring heeft gedaan onverlet dat hij die aanvraag alsnog kan doen. Gelet hierop heeft [appellant] nog belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.

Hoger beroep

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de vraag of de veiligheid in gevaar kan komen alleen beoordeeld dient te worden aan de hand van de Rvglt. Uit artikel 20, eerste lid, van de Rvglt volgt dat die beoordeling beperkt is tot de ligging van het terrein ten opzichte van de omgeving. Onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8a.51 van de Wet luchtvaart, betoogt [appellant] daarnaast dat het alleen op zijn weg ligt om aan te tonen of de veiligheid in het geding is. Ook heeft de rechtbank miskend dat de burgemeester voor de beoordeling van de veiligheid geen aansluiting had mogen zoeken bij de voorwaarden van het college om een TUG-ontheffing te verlenen. Niet duidelijk is of de voorwaarde dat een terrein niet binnen een afstand van 1000 m mag liggen vanaf een terrein dat als start- of landingslocatie mag worden gebruikt, is gesteld vanwege de vliegveiligheid. Verder heeft de rechtbank miskend dat de veiligheid is gewaarborgd. In de Rvglt zijn eisen opgenomen waaraan een luchthaven moet voldoen en de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) houdt toezicht op de naleving van die eisen. De vliegbewegingen op het terrein en de naastgelegen luchthaven kunnen met elkaar worden afgestemd, omdat [appellant] eigenaar is van beide locaties. Dat de veiligheid in gevaar kan komen heeft de burgemeester voorts niet gemotiveerd. De burgemeester heeft daartoe geen deskundig advies ingewonnen. Tot slot stelt [appellant] dat het college van gedeputeerde staten van Drenthe in een vergelijkbare situatie wel ontheffing heeft verleend.

5.1.    [appellant] wil het terrein gebruiken als luchthaven voor het opstijgen met gemotoriseerde schermvliegtuigen. Uit artikel 8.1a, derde lid, van de Wet luchtvaart in samenhang gelezen met artikel 18, eerste en tweede lid van de Regeling volgt dat dit gebruik alleen is toegestaan indien de burgemeester een verklaring van geen bezwaar heeft verleend. Bij de aanvraag om een verklaring beoordeelt de burgemeester, naast de openbare orde, of de veiligheid hierbij in het geding kan komen. Uit de Regeling volgt niet dat de beoordeling van de veiligheid alleen aan de hand van de voorschriften van de Rvglt dient plaats te vinden en dat die in dat kader beperkt is tot de ligging van het terrein ten opzichte van de omgeving. Omdat er geen andere autoriteit is die de veiligheid beoordeelt, dient het begrip veiligheid van artikel 18, tweede lid, van de Regeling ruim te worden uitgelegd. Bij de beoordeling of de veiligheid in het geding kan komen heeft de burgemeester daarom terecht de vliegveiligheid in aanmerking genomen. Verder volgt uit artikel 18, tweede lid, van de Regeling dat de burgemeester verantwoordelijk is voor de beoordeling van de veiligheid. Voor zover [appellant] zich op het standpunt stelt dat die verantwoordelijkheid alleen bij hem ligt, is dat standpunt onjuist.

De burgemeester heeft voor de beoordeling van de veiligheid aansluiting gezocht bij een voorwaarde die het college hanteert voor de verlening van een TUG-ontheffing om met een luchtvaartuig op te stijgen of te landen, anders dan van of op een luchthaven. Het gaat om de voorwaarde dat de locatie waar de start of landing van een luchtvaartuig plaatsvindt, niet binnen een straal van 1000 m van een andere vergunde start- of landingslocatie ligt. Bij navraag bij het college is de burgemeester medegedeeld dat deze voorwaarde is gesteld om cumulatie van veiligheidsrisico’s te voorkomen. [appellant] stelt dat die voorwaarde door het college wordt gehanteerd om omwonenden te beschermen tegen geluidsoverlast. Deze stelling is niet nader onderbouwd. De burgemeester heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om eraan te twijfelen dat die voorwaarde is gesteld met het oog op de vliegveiligheid. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de burgemeester geen aansluiting had mogen zoeken bij voormelde voorwaarde voor het verlenen van een TUG-ontheffing.

Dat aan die voorwaarde in dit geval niet is voldaan, is niet in geschil. Voor zover [appellant] betoogt dat de burgemeester aanleiding had moeten zien om van die voorwaarde af te wijken, overweegt de Afdeling dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de veiligheid niet in gevaar kan komen. Dat de ILT toezicht houdt op de naleving van de voorschriften van de Rvglt, laat onverlet dat zich een cumulatie van veiligheidsrisico’s voordoet, indien op het terrein en de luchthaven mag worden opgestegen en geland. Dat volgens [appellant] de vliegbewegingen op beide locaties met elkaar kunnen worden afgestemd, neemt die risico’s evenmin weg. Verder is er geen grond voor het oordeel dat de burgemeester over de veiligheid eerst een deskundig advies had moeten vragen, nu aannemelijk is dat zich cumulatie van veiligheidsrisico’s voordoet. Dat het college van gedeputeerde staten van Drenthe voorts in een vergelijkbaar geval een TUG-ontheffing heeft verleend, laat onverlet dat de burgemeester een eigen afweging heeft mogen maken.

5.2.    Het betoog faalt.

Slotsom

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Man
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2019

629.

BIJLAGE

Wet luchtvaart

Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

luchthaven: een terrein geheel of gedeeltelijk bestemd voor het opstijgen en het landen van luchtvaartuigen met inbegrip van:

1°. de daarmee verband houdende bewegingen van luchtvaartuigen op de grond,

2°. de afwikkeling van het in de aanhef en onder 1° bedoelde luchtverkeer, of

3°. bedrijfsmatige activiteiten die samenhangen met de afwikkeling van het in de aanhef en onder 1° bedoelde luchtverkeer.

Artikel 8.1a

1. Het is verboden met een luchtvaartuig op te stijgen of te landen, anders dan van of op een luchthaven.

2. […].

3. Het is verboden een overige burgerluchthaven in bedrijf te hebben indien voor deze luchthaven geen luchthavenbesluit of luchthavenregeling geldt. Vaststelling van een luchthavenbesluit is vereist indien buiten het luchthavengebied het externe-veiligheidsrisico of de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer zodanig is dat dit gevolgen heeft voor de ruimtelijke indeling van het gebied rond de luchthaven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de mate van externe-veiligheidsrisico of geluidbelasting buiten het luchthavengebied bepaald die vaststelling van gevolgen voor de ruimtelijke indeling van het gebied rond de luchthaven noodzakelijk maakt. Daarbij kan worden bepaald dat voor daarbij te omschrijven luchthavens in elk geval kan worden volstaan met de vaststelling van een luchthavenregeling. De voordracht voor een krachtens dit lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Regeling burgerluchthavens

Artikel 18

1. Van het verbod bedoeld in artikel 8.1a, derde lid, eerste volzin, van de wet worden vrijgesteld:

[…];

f. luchthavens die uitsluitend worden gebruikt voor het opstijgen met gemotoriseerde schermvliegtuigen.

2. Van de in het vorige lid, onderdelen c tot en met f bedoelde vrijstelling kan slechts gebruik worden gemaakt onder de voorwaarden dat de gebruiker van de luchthaven beschikt over een door de burgemeester van de gemeente waar de luchthaven is gelegen, in verband met de openbare orde en veiligheid, afgegeven verklaring van geen bezwaar en dat de gebruiker van de luchthaven mededeling doet van de afgifte van deze verklaring aan de inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport.