Uitspraak 201906130/1/A3 en 201906130/2/A3


Volledige tekst

201906130/1/A3 en 201906130/2/A3.
Datum uitspraak: 15 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Rotterdam,

verzoeker,

tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 13 augustus 2019 in zaak nrs. C/10/579814 / KG ZA 19-831 en C/10/579812 / FA RK 19-6886 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de burgemeester van Rotterdam.

Openbare zitting gehouden op 15 augustus 2019 om 16.00 uur.

Tegenwoordig:

mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter;

mr. T. Hartsuiker, griffier.

Verschenen:

De burgemeester van Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Codrington.

[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank van 13 augustus 2019 en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het geding betreft een besluit van 8 augustus 2019, waarbij de burgemeester aan [verzoeker] voor de duur van tien dagen een huisverbod heeft opgelegd.

De voorzieningenrechter:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    wijst het verzoek af.

Daarbij wordt het volgende overwogen.

-    Het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester bevoegd was het huisverbod op te leggen, wordt in hoger beroep niet bestreden.

-    De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de burgemeester van die bevoegdheid gebruik mocht maken.

-    Blijkens de gedingstukken, waaronder het in het besluit van 8 augustus 2019 vermelde Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld en processen-verbaal van de politie, heeft de burgemeester de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] bij de besluitvorming betrokken. Niet is gebleken dat [verzoeker] wegens zijn medische klachten op het gebruik van de woning is aangewezen.

-    Die persoonlijke omstandigheden, waaronder de medische situatie van [verzoeker], noopten de burgemeester niet tot het oordeel dat oplegging van het huisverbod onevenredig is.

-    Het oordeel van de rechtbank dat [verzoeker] als agressor moet worden aangemerkt, wordt in hoger beroep niet bestreden.

-    De burgemeester hoefde daarom niet nader te onderzoeken of de achterblijvers elders konden worden gehuisvest.

-    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Hartsuiker
voorzieningenrechter    griffier

620.