Uitspraak 201809393/1/R3


Volledige tekst

201809393/1/R3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Nij Beets, gemeente Opsterland,

en

de raad van de gemeente Opsterland,

verweerder.

Openbare zitting gehouden op 7 augustus 2019 om 14.00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. E.A. Minderhoud    voorzitter

griffier: mr. A.J. Kuipers

Verschenen:

[appellant A] en [appellant B], bij monde van [appellant B];

de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Stevens, vergezeld door J. Hartog.

Het beroep richt zich tegen het besluit van de raad van 8 oktober 2018, waarbij het bestemmingsplan "Correctieve en partiële (1e) herziening bestemmingsplan Buitengebied 2018" is vastgesteld.

De Afdeling:

verklaart het beroep ongegrond.

Daartoe overweegt zij het volgende.

Ontvankelijkheid

1.    De Afdeling overweegt, naar aanleiding van het verweer van de raad over berusting, dat het beroep van [appellant A] en [appellant B] ontvankelijk is.

Inspraak

2.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad tijdens de raadsbijeenkomst op 24 september 2018, toen het raadsvoorstel over het voorliggende plan is besproken, aan hen onvoldoende vragen heeft kunnen stellen en hun betoog daarom niet zorgvuldig heeft behandeld.

3.    Artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene inspraakverordening Opsterland 2006 (hierna: Inspraakverordening) luidt:

"3. In ieder geval wordt geen inspraak verleend:

a. ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen."

4.    De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. De wet verplicht daar derhalve niet toe.

Er geldt in Opsterland wel de Inspraakverordening. Uit artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van de Inspraakverordening volgt dat ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen in ieder geval geen inspraak wordt verleend. De Afdeling is van oordeel dat het voorliggende plan een ondergeschikte wijziging betreft ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld op 30 juni 2014, en derhalve is aan te merken als een ondergeschikte herziening van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen. Het betoog faalt.

Plangrens

5.    [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat ten onrechte bij het bestreden plan niet tevens de bestemming "Recreatie- Recreatiewoning" op het perceel aan de [locatie 1] te Nij Beets, is veranderd in "Natuur". Daartoe betogen zij dat samenhang bestaat tussen het in het plan opgenomen, aan hen toebehorende, perceel aan de [locatie 2] en het perceel aan de [locatie 1].

6.    De Afdeling vat het betoog van [appellant A] en [appellant B] zo op dat zij bedoelen dat het perceel aan de [locatie 1] ten onrechte niet is opgenomen in het voorliggende plan. De Afdeling overweegt dat de raad beleidsruimte toekomt bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij betrekt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat tussen het perceel [locatie 2] en het perceel [locatie 1] een zodanige samenhang bestaat, dat de raad de begrenzing van dit plangebied niet zo heeft kunnen vaststellen als in het plan is geschied. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat volgens de raad, anders dan bij het perceel [locatie 2], bij het perceel [locatie 1] geen sprake was van een onvolkomenheid als bedoeld in paragraaf 1.1 van de plantoelichting behorend bij het voorliggende plan. Gelet op het verhandelde ter zitting, is de Afdeling er niet van overtuigd dat in dit geval sprake was van een onvolkomenheid, nog daargelaten de vraag of dat een zodanige samenhang zou opleveren, dat dit voor de raad aanleiding had moeten zijn om het perceel aan de [locatie 1] bij het voorliggende plan te betrekken. Het betoog faalt.

7.    De overige gronden, die in wezen betrekking hebben op de aan het perceel [locatie 1] toegekende dan wel de volgens [appellant A] en [appellant B] wenselijke bestemming, behoeven geen bespreking.

Conclusie

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

w.g. Minderhoud    w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

271-926.