Uitspraak 201700257/3/R1


Volledige tekst

201700257/3/R1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1] en anderen, wonend te Roermond,

2.    [appellant sub 2], wonend te Roermond,

3.    Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg, gevestigd te Maastricht, en anderen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Roermond,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Melickerveld" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de behandeling van het beroep aangehouden in verband met de prejudiciële vragen over het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) die de Afdeling in zaken over vergunningen voor veehouderijen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie bij uitspraak van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259.

Leigraaf Midden-Limburg B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad, [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen en Leigraaf Midden-Limburg B.V. hebben nadere stukken ingediend.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    Het plan voorziet door middel van de bestemmingen "Woongebied - 1", "Woongebied - 2" en "Woongebied - 3" in de realisatie van 468 woningen. Op het moment van vaststelling van het plan was het plangebied een agrarisch gebied van ongeveer 28 hectare met drie reeds bestaande woningen. De drie reeds bestaande woningen hebben in dit plan de bestemming "Woongebied - 4" toegekend gekregen. Het plan kent daarnaast ook de enkelbestemmingen "Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden", "Bos", "Groen" en "Verkeer". Binnen de bestemming "Bos" zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. De bestemming "Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden" is toegekend aan een deel van de gronden vanwege het ter plaatse aanwezige agrarische gebruik in combinatie met aanwezige landschapswaarden. Op deze gronden zijn volgens de plantoelichting eveneens geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Wel kent deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid naar "Woongebied - 2", om de bouw van maximaal 2 vrijstaande woningen aan de Eindstraat mogelijk te maken. Binnen de bestemming "Verkeer" is een nieuwe rondweg voorzien en de bestemming "Groen" is toegekend aan de gronden die als het "raamwerk" van het stedenbouwkundig plan worden omschreven.

3.    Het plan voorziet in totaal in de realisatie van 470 woningen, waarvan er 2 enkel door middel van een wijzigingsbevoegdheid kunnen worden gerealiseerd.

Ontvankelijkheid

4.    De raad betoogt dat het beroep van Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat niet gebleken is dat [directeur], indiener van het beroepschrift, gemachtigd is door Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg, Milieugroep Roermond en de Milieu- en Heemkundevereniging Swalmen. Het beroep van [appellant sub 3A], die ook deel uitmaakt van Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen, is volgens de raad ook niet-ontvankelijk omdat hij een niet-ontvankelijke partij heeft gemachtigd.

De raad betoogt verder dat Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen ook beroep hebben ingesteld tegen het beeldkwaliteitsplan, terwijl daar geen beroep tegen kan worden ingesteld.

4.1.    Bij brief van 30 januari 2017 hebben Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen ondertekende verklaringen toegestuurd van Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg, Milieugroep Roermond en de Milieu- en Heemkundevereniging Swalmen waaruit blijkt dat zij [directeur], directeur van Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg, hebben gemachtigd het beroepschrift namens hen in te dienen. Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding het beroep van Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen niet-ontvankelijk te verklaren.

Over het betoog van de raad dat Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen geen beroep kunnen instellen tegen het beeldkwaliteitsplan, overweegt de Afdeling dat het beroep van Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg inhoudelijk niet ziet op het beeldkwaliteitsplan. De door Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen aangevoerde gronden richten zich tegen het bestemmingsplan en niet tegen het beeldkwaliteitsplan. De Afdeling vat het beroep van Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen dan ook op als een beroep gericht tegen het bestemmingsplan en niet als een beroep tegen het beeldkwaliteitsplan.

Het betoog van de raad over de ontvankelijkheid van het beroep van Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen faalt.

Toetsingskader

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Stikstofdepositie - procedureel

6.    De raad stelt verder dat Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen in hun beroepschrift - dat is ingediend binnen de beroepstermijn - niet specifiek de houdbaarheid van het PAS aan de orde hebben gesteld. Volgens de raad staat artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) er aan in de weg dat de door de Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg na de beroepstermijn aangevoerde nieuwe gronden in het nadere stuk van 13 december 2018 over de houdbaarheid van het PAS inhoudelijk worden beoordeeld.

6.1.    Artikel 1.1, eerste lid, van de Chw luidt:

"Afdeling 2 is van toepassing op:

a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;

[…]"

Artikel 1.6a luidt:

"Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd."

Categorie 3.1 van bijlage 1 luidt:

"Ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden."

6.2.    Het plan voorziet in meer dan 11 woningen. Gelet op artikel 1.1, gelezen in samenhang met bijlage 1, categorie 3.1, van de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing.

De Afdeling stelt vast dat de Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen in het beroepschrift dat zij hebben ingediend binnen de beroepstermijn, hebben aangevoerd dat het plan in strijd met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is vastgesteld. In dit beroepschrift betwisten zij dat verzekerd kan worden dat significante effecten als gevolg van de onderhavige ontwikkeling zijn uitgesloten. Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen wijzen in dit verband op de beroepen die op het moment van het instellen van het beroep bij de Afdeling liepen in het kader van het PAS. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de door Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg aangevoerde argumenten die zien op de houdbaarheid van het PAS, een aanvulling zijn van de binnen de beroepstermijn aangevoerde beroepsgronden. Nu geen sprake is van een nieuwe beroepsgrond, staat artikel 1.6a van de Chw er niet aan in de weg dat Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen argumenten aanvoeren over de houdbaarheid van het PAS. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling de door Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen aangevoerde gronden over de stikstofdepositie en het PAS inhoudelijk beoordelen.

6.3.    [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben, anders dan Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen, niet in hun beroepschriften, maar eerst in een nader stuk van 13 december 2018 respectievelijk 14 december 2018, gronden aangevoerd over de toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden en het PAS. Artikel 1.6a van de Chw verzet zich ertegen dat deze gronden voor het eerst in een nader stuk dat is ingediend buiten de beroepstermijn worden aangevoerd. Gelet op het voorgaande laat de Afdeling de door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] aangevoerde gronden over de toename van de stikstofdepositie en het PAS buiten inhoudelijke beoordeling.

Stikstofdepositie - inhoudelijk

7.    Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen betogen - kort samengevat - dat, gelet op de toename van de stikstofpositie op de Natura 2000-gebieden Roerdal en Swalmdal, significante effecten als gevolg van de nieuwe woningen waarin het plan voorziet, niet kunnen worden uitgesloten. Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen stellen dat de berekeningen van de stikstofdepositie waar de raad vanuit is gegaan niet kloppen. Zij betwijfelen of er voldoende ontwikkelingsruimte is om te kunnen verzekeren dat significante effecten als gevolg van de nieuwe woningen zijn uitgesloten. Daarnaast stellen Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen dat de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS niet voldoet aan de eisen die het Hof van Justitie stelt. De raad verwijst volgens hen dan ook ten onrechte naar deze passende beoordeling om aan te tonen dat significante negatieve effecten zijn uitgesloten. Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen stellen dat het plan, gelet op het voorgaande en omdat een passende beoordeling voor dit specifieke geval ontbreekt, is vastgesteld in strijd met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 en artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG). Zij stellen dat niet de zekerheid is verkregen dat de nieuwe woningen de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Roerdal en Swalmdal niet zullen aantasten. De toename van de stikstofdepositie betreft volgens Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg een toename op stikstofoverbelaste habitattypen in een ongunstige staat van instandhouding. De raad heeft bovendien niet alle stikstofgevoelige habitattypen binnen alle relevante Natura 2000-gebieden meegenomen, aldus Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen.

7.1.    De voorziene nieuwe woningen leiden, door een toename van het aantal verkeersbewegingen, tot een toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden Roerdal en Swalmdal. Uit de "Voortoets Natuurbeschermingswet bouwplan Kaleidos", opgesteld door Grontmij, van 10 juni 2013, bijlage 20 bij de plantoelichting, volgt dat negatieve effecten op de kwaliteit van verzuringgevoelige habitattypen en leefgebieden niet zijn uit te sluiten en de effecten nader dienen te worden bepaald. In de "Actualisatie Verslechteringstoets Kaleidos Melickerveld", opgesteld door Grontmij, van 18 september 2015, bijlage 22 bij de plantoelichting, zijn de maximale waarden voor habitattypen met een overschrijding van de kritische depositiewaarde weergegeven. De berekende maximale projecttoename voor het habitattype Glanshaverhooiland in Natura 2000-gebied Roerdal ligt onder de 0,05 mol/ha/jr en de berekende maximale projecttoename voor het habitattype Vochtige alluviale bossen en habittattype Hoogveenbossen in de Natura 2000-gebieden Roerdal en Swalmdal liggen boven de 0,05 mol/ha/jr, maar onder de 1 mol/ha/jr. De raad stelt dat het plan toch kan worden vastgesteld, omdat 1) voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is, 2) ingevolge het PAS significante effecten op voorhand konden worden uitgesloten en 3) de gevolgen reeds passend zijn beoordeeld in de passende beoordeling van het PAS. Volgens de raad is een afzonderlijke beoordeling van de effecten van de stikstofdepositie voor de betrokken Natura 2000-gebieden niet nodig omdat het PAS in zijn geheel passend is beoordeeld. De raad en Leigraaf Midden-Limburg B.V. stellen dat het plan uitvoerbaar is en wijzen op de onherroepelijke bij besluit van 20 september 2018 door het college van gedeputeerde staten van Limburg verleende vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming. In de verleende vergunning staat dat toedeling van de ontwikkelingsruimte noodzakelijk is om toestemming te kunnen verlenen voor de aangevraagde activiteit. Omdat voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is, is de vergunning verleend, aldus de raad.

7.2.    Het Hof van Justitie heeft de in de zaken over vergunningen voor veehouderijen gestelde vragen over het PAS beantwoord bij arrest van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882. De Afdeling heeft in die zaken vervolgens op 29 mei 2019 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2019:1603). In die uitspraak heeft de Afdeling vastgesteld dat met de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden die in het PAS zijn opgenomen niet zullen worden aangetast. Dit heeft onder meer tot gevolg dat het niet meer mogelijk is om in een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming ontwikkelingsruimte toe te delen (rechtsoverweging 32.6 en 34.2).

Voor een bestemmingsplan zoals het onderhavige zijn tevens de volgende overwegingen van belang:

"35.        Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend worden vastgesteld als op grond van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten (artikel 19j, tweede en derde lid, van de Nbw 1998/artikel 2.7, eerste lid en 2.8, derde lid van de Wnb).

Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling die ten opzichte van de feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, is een plan dat significante gevolgen kan hebben en dat passend beoordeeld moet worden.

De vaststelling van het bestemmingsplan is niet één van de besluiten die genoemd zijn in artikel 19km van de Nbw 1998 of artikel 2.7 van het Bnb, zodat het PAS-beoordelingskader niet van toepassing is. Dit neemt niet weg dat verschillende bevoegde bestuursorganen geen individuele passende beoordeling voor een bestemmingsplan hebben gemaakt, maar voor het aspect stikstof hebben verwezen naar de passende beoordeling die ten grondslag is gelegd aan het PAS. Het kan daarbij onder meer gaan om bestemmingsplannen waarin een concrete ontwikkeling is geregeld of waarin uitbreidingsmogelijkheden zijn geboden die de drempel- of grenswaarde niet overschrijden (zie ABRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3530, r.o. 4.9).

35.1.    De conclusie in deze uitspraak dat de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS niet voldoet aan de eisen die het Hof daaraan stelt kan gevolgen hebben voor de hiervoor bedoelde bestemmingsplannen waarvan de beroepsprocedure nog niet is afgerond en waarin op dit punt beroepsgronden naar voren zijn gebracht door degene die zich op deze bepalingen kan beroepen. De raad kan/kon bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet verwijzen naar de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS. De raad heeft in die gevallen het bestemmingsplan of het plandeel dat in de ruimtelijke ontwikkeling voorziet, vastgesteld in strijd met artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 of artikel 2.8, derde lid, van de Wnb."

7.3.    Gelet op vorenstaande overwegingen is de Afdeling van oordeel dat de raad het onderhavige plan heeft vastgesteld in strijd met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998, aangezien hij daarbij heeft verwezen naar de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS.

Het betoog van Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen slaagt.

7.4.    Anders dan Leigraaf Midden-Limburg B.V. stelt geeft de (na vaststelling van het plan) verleende vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1185, maken artikel 19j, vijfde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 en artikel 2.8, tweede lid, van de Wet natuurbescherming slechts een uitzondering op de verplichting om een passende beoordeling op te stellen als het plan een herhaling of voortzetting is van een project ten aanzien waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt voor zover de passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van dat plan. Omdat voor de vergunning eenmalig ontwikkelingsruimte is toegedeeld die in het PAS is gereserveerd en de vergunning aldus eveneens berust op de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, staat niet vast dat een nieuwe passende beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van dat plan.

Conclusie

8.    Het beroep van Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit moet vanwege strijd met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 worden vernietigd, voor zover het betreft de gronden met de bestemmingen "Woongebied - 1", "Woongebied - 2" en "Woongebied - 3" en voor zover het betreft artikel 3, lid 3.4.2, van de planregels. Vanwege de samenhang dient het bestreden besluit ook te worden vernietigd voor zover het betreft de gronden met de bestemmingen "Groen" en "Verkeer". Hetgeen Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen voor het overige hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.

9.    Gelet op de aard van het gebrek zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] eveneens kennelijk gegrond. Hetgeen in die beroepen is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer. Hierbij betrekt de Afdeling dat in het geval de raad de ruimtelijke ontwikkeling waarin het plan voorziet wil voortzetten daarvoor eerst een (nieuwe) passende beoordeling moet worden gemaakt die mogelijk tot heroverweging of aanpassing van het thans voorliggende besluit zal leiden. Omdat op voorhand niet duidelijk is dat de behandeling van de overige beroepen tegen het thans voorliggende besluit van belang kan zijn voor een eventueel vervolgbesluit, ziet de Afdeling daar in deze procedure van af.

Verder wijst de Afdeling erop dat om redenen van proceseconomie per beroep alleen is vastgesteld dat ten minste een van de appellanten belanghebbende is bij het bestreden besluit.

10.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

11.    De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Roermond van 13 oktober 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Melickerveld", voor zover het betreft de gronden met de bestemmingen "Woongebied - 1", "Woongebied - 2", "Woongebied - 3", "Groen" en "Verkeer" en voor zover het betreft artikel 3, lid 3.4.2, van de planregels;

III.    draagt de raad van de gemeente Roermond op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Roermond tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.    veroordeelt de raad van de gemeente Roermond tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.    gelast dat de raad van de gemeente Roermond aan appellanten vergoed het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 2], en € 333,00 voor Stichting Natuur en Milieufederatie en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2019

849.

BIJLAGE - Wettelijk kader

Natuurbeschermingswet 1998

Artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 luidde ten tijde van belang:

"1. Een bestuursorgaan houdt bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening

a. met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied, en

[…]

2. Voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, maakt het bestuursorgaan alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van dat gebied.

3. In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, wordt het besluit, bedoeld in het eerste lid, alleen genomen indien is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in de artikelen 19g en 19h.

[…]

5. De verplichting tot het maken van een passende beoordeling bij de voorbereiding van een plan als bedoeld in het tweede lid geldt niet in gevallen waarin het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project ten aanzien waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt, voor zover de passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van dat plan."

Wet natuurbescherming

Artikel 2.7, eerste lid van de Wet natuurbescherming luidt:

"1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid."

Artikel 2.8, eerste en derde lid van de Wet natuurbescherming luidt:

"1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.

(…)

3. Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten."

Habitatrichtlijn

Artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn luidt:

"Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden."

Planregels

In de planregels is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 3 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden

[…]

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

[…]

3.4.2 Wonen

Burgemeesters en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen in de bestemming 'Woongebied - 2' ten behoeve van de bouw van maximaal twee vrijstaande woningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

[…]

Artikel 7 Woongebied - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen;

met daarbij behorende:

[…]

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a. binnen de bestemming ‘Woongebied - 1’ mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 7.1 genoemde functies worden gebouwd;

b. het aantal woningen binnen de bestemming ‘Woongebied - 1’ bedraagt ten hoogste 80, met dien verstande dat het totale aantal woningen binnen de bestemmingen ‘Woongebied - 1’, ‘Woongebied - 2’ en ‘Woongebied - 3’, niet meer dan 468 mag bedragen.

[…]

Artikel 8 Woongebied - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen;

[…]

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a. binnen de bestemming ‘Woongebied - 2’ mogen bouwwerken uitsluitend ten dienste van de onder 8.1 genoemde functies worden gebouwd;

b. het aantal woningen binnen de bestemming ‘Woongebied - 2’ bedraagt ten hoogste 330, met dien verstande dat het totale aantal woningen binnen de bestemmingen ‘Woongebied - 1’, ‘Woongebied - 2’ en ‘Woongebied - 3’ niet meer dan 468 mag bedragen.

[…]

Artikel 9 Woongebied - 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen;

[…]

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a. binnen de bestemming ‘Woongebied - 3’ mogen bouwwerken uitsluitend ten dienste van de onder 9.1 genoemde functies worden gebouwd;

b. het aantal woningen binnen de bestemming ‘Woongebied - 3’ bedraagt ten hoogste 85, met dien verstande dat het totale aantal woningen binnen de bestemmingen ‘Woongebied - 1’, ‘Woongebied - 2’ en ‘Woongebied - 3’ niet meer dan 468 mag bedragen."