Uitspraak 201806060/1/A3


Volledige tekst

201806060/1/A3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juni 2018 in zaak nr. 16/5758 in het geding tussen:

[appellant B]

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2016 heeft de minister het verzoek van [appellante A] en [appellant B] om documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) te openbaren gedeeltelijk toegewezen.

Bij besluit van 4 januari 2017 heeft de minister het door [appellante A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij tussenuitspraak van 11 december 2017 heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om de in die tussenuitspraak geconstateerde gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak. De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij uitspraak van 11 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellante A] en [appellant B] tegen het besluit van 4 januari 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 januari 2017 vernietigd, voor zover daarbij gebreken zijn geconstateerd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraken hebben [appellante A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

De minister en de raad van bestuur van de Stichting Tergooi (hierna: Tergooi) hebben ieder voor zich een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante A] en [appellant B] en Tergooi hebben de toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verleend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2019, waar [appellante A] en [appellant B], in de persoon van [appellant B], bijgestaan door mr. J.H.M. Huizinga, advocaat te Zoetermeer, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A.H. Gatzen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Tergooi, vertegenwoordigd door mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht, en mr. A.C. Beijering, advocaat te Zwolle, gehoord.

Overwegingen

1.    De relevante bepalingen van de Wob, de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: de Wkkgz) en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2.    Bij brief van 22 december 2015 hebben [appellante A] en [appellant B] de minister verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van documenten over het overlijden van hun [dochtertje] in het Tergooi ziekenhuis. Daarnaast hebben zij verzocht om openbaarmaking van documenten over het functioneren van dit ziekenhuis, de verbetermaatregelen van het ziekenhuis en het toezicht van de Inspectie voor de gezondheidszorg (hierna: IGZ).

Bij het besluit van 6 april 2016 heeft de minister de verzochte documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt. Bij dit besluit is als bijlage B een lijst gevoegd met een overzicht van 36 documenten. Daarbij is vermeld of informatie in een document openbaar wordt gemaakt en welke bepaling met welke weigeringsgronden van toepassing is. Document 6 is een calamiteitenrapport over [dochtertje], document 26 is een calamiteitenrapport over een andere patiënt van Tergooi en document 27 is een interne nota eveneens over een andere patiënt. Documenten 6, 26 en 27 zijn integraal geweigerd op grond van de geheimhoudingsplicht van onderscheidenlijk artikel 24, vierde lid, en artikel 25, derde lid, van de Wkkgz. Aan de weigering van de overige documenten zijn de weigeringsgronden van onderscheidenlijk artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, e en g, en artikel 11, eerste lid, van de Wob ten grondslag gelegd. Persoonsgegevens als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) zijn geweigerd. Daarnaast is informatie geweigerd voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen, het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Verder is informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen geweigerd. Bij het besluit van 4 januari 2017 heeft de minister, onder overneming van het advies van de VWS-commissie bezwaarschriftencommissie Awb, het besluit van 6 april 2016 gehandhaafd.

Tussenuitspraak

3.    In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1881, overwogen dat artikel 7, derde lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen (hierna: Kwzi) een bijzondere openbaarmakingsregeling bevat met een uitputtend karakter die voorgaat op de Wob. Nu de Kwzi de voorloper is van de Wkkgz, gaan artikel 24, vierde lid, en artikel 25, derde lid, van de Wkkgz eveneens voor op de Wob. De medische patiëntgegevens in documenten 6, 26 en 27 vallen onder de geheimhoudingsplicht van de hulpverlener van artikel 7:457, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Die gegevens zijn daarom op grond van artikel 24, vierde lid, en artikel 25, derde lid, van de Wkkgz terecht niet verstrekt. Document 27 is terecht integraal geweigerd, omdat de medische patiëntgegevens nauw verweven zijn met andersoortige informatie. De minister heeft echter niet voldoende gemotiveerd waarom documenten 6 en 26 ook integraal moeten worden geweigerd. In deze documenten zijn namelijk ook passages opgenomen met informatie van algemene aard, zoals over methodiek en protocollen. Dat [appellante A] en [appellant B] verder toestemming voor openbaarmaking hebben gegeven, brengt niet met zich dat de geheimhoudingsplicht is opgeheven. De toestemming kan alleen worden verleend voor het verwerken van gegevens voor een concreet geval en voor een concreet doel. Het openbaar maken is niet op een lijn te stellen met het verwerken van gegevens. Reeds omdat de informatie in documenten 26 en 27 betrekking heeft op een andere patiënt dan [dochtertje] kunnen zij niet namens hen toestemming verlenen.

De minister heeft absolute weigeringsgronden toegepast op documenten 12, 28, 29, 30, 31, 32, een bijlage bij 35, 36 en 34.1.1.1. De minister heeft niet gemotiveerd waarom de persoonsgegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob in documenten 28, 29, 30, 31, 32, een bijlage bij 35 en 36 moeten worden geweigerd. De minister heeft terecht passages van document 12, een document dat is opgesteld voor intern beraad, op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob geweigerd omdat daarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen. Document 34.1.1.1 is niet aangetroffen in het dossier en de minister dient dit document alsnog over te leggen.

De minister heeft relatieve weigeringsgronden toegepast op diverse documenten. Passages in documenten 1 tot en met 5, 7 tot en met 17, 23 tot en met 25.1, 28 tot en met 34.1.1, 35 en 36 heeft de minister op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob mogen weigeren wegens het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. In document 13 is deze weigeringsgrond ten onrechte toegepast op de gegevens van [dochtertje]. Waarom deze weigeringsgrond is toegepast op een passage in documenten 28 en 30 is niet voldoende gemotiveerd.

Verder heeft de minister namen, functies of namen van afdelingen in documenten 1 tot en met 5, 7 tot en met 17, en 35.1 op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob geweigerd wegens het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. De minister heeft niet onderkend dat deze weigeringsgrond geen betrekking heeft op een algemeen belang, zoals de vertrouwensrelatie tussen een patiënt en een hulpverlener. Het moet gaan om de belangen van [appellante A] en [appellant B], van medewerkers van het Tergooi ziekenhuis, van Tergooi en van de IGZ. Het weigeren van gegevens is daarom in zoverre onvoldoende gemotiveerd.

Dat [appellante A] en [appellant B] reeds beschikken over documenten 18 tot en met 22, laat onverlet dat de minister had moeten beoordelen of die documenten in aanmerking komen voor openbaarmaking voor een ieder op grond van de Wob. Nu de minister die beoordeling heeft nagelaten, dient hij die alsnog te verrichten, aldus de rechtbank.

Einduitspraak

4.    Bij brief van 11 januari 2018 heeft de minister naar aanleiding van de tussenuitspraak een nadere motivering gegeven. De rechtbank heeft het ervoor gehouden dat de minister hiermee aan [appellante A] en [appellant B] is tegemoetgekomen dan wel dat zij om hen moverende redenen niet tegen deze nadere motivering meer willen opkomen, omdat zij geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de nadere motivering. De rechtbank heeft daarom de rechtsgevolgen van het besluit van 4 januari 2017 in stand gelaten.

Hoger beroep

Gronden tegen de tussenuitspraak

5.    [appellante A] en [appellant B] kunnen zich niet verenigen met de tussen- en einduitspraak. Zij betogen dat de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat medische patiëntgegevens van [dochtertje] in document 6 op grond van de geheimhoudingsregeling van artikel 24, vierde lid, en artikel 25, derde lid, van de Wkkgz geheim moeten blijven omdat die regeling voorgaat op de Wob. Daartoe voeren [appellante A] en [appellant B] aan dat de geheimhoudingsregeling alleen voorgaat op de Wob voor zover op de hulpverlener een geheimhoudingsplicht rust. Indien een patiënt toestemming, als bedoeld in artikel 7:457, eerste lid, van het BW verleent voor het verstrekken van gegevens, rust er op hem geen geheimhoudingsplicht mee, zodat de medische patiëntgegevens aan een ieder kunnen worden geopenbaard. Ten onrechte gaat de rechtbank ervan uit dat de toestemming van de patiënt alleen gegeven kan worden voor de verwerking van gegevens in een concreet geval en voor een bepaald doel, aldus [appellante A] en [appellant B].

5.1.    Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 5 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:761), wijkt de Wob als algemene openbaarmakingsregeling voor bijzondere regelingen, indien deze zijn neergelegd in een formele wet en indien de bijzondere regeling bovendien uitputtend van aard is. Dat laatste is het geval indien de regeling ertoe strekt te voorkomen dat door toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen in de bijzondere wet. De Wkkgz heeft de Kwzi vervangen. Voor de met het toezicht belaste ambtenaren was in artikel 7, derde lid, van de Kwzi de verplichting vervat tot geheimhouding van gegevens uit patiëntendossiers. Die verplichting hing samen met de in artikel 7:457, eerste lid, van het BW neergelegde geheimhoudingsplicht van de hulpverlener. In de uitspraak van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1881, heeft de Afdeling overwogen dat de artikelen 7:457 en 7:458 van het BW een bijzondere openbaarmakingsregeling bevatten met een uitputtend karakter, die voorgaat op de Wob. Dit geldt ook voor artikel 7, derde lid, van de Kwzi. Voor zover artikel 7, derde lid, van de Kwzi ambtenaren tot geheimhouding verplicht van medische patiëntgegevens ter zake waarvan voor de betrokken hulpverlener een geheimhoudingsplicht geldt, heeft de Afdeling geoordeeld dat deze bepaling voorgaat op de Wob. Gelet op het vorenstaande en nu de regeling van artikel 7, derde lid, van de Kwzi is overgenomen in artikel 24, vierde lid, van de Wkkgz, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de laatstgenoemde bepaling voorgaat op de Wob.

5.2.    In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:457 van het BW (Kamerstukken Tweede Kamer, 21 561, nr. 3, blz. 14 en 15) staat dat gegevens over de patiënt, die in de relatie tussen de patiënt en de hulpverlener de hulpverlener bekend worden, bij uitstek een vertrouwelijk karakter hebben. De patiënt heeft er recht op dat deze gegevens geheim worden gehouden. Behoudens in bij of krachtens de wet geregelde gevallen of in noodsituaties, kan de geheimhoudingsplicht alleen met toestemming van de patiënt worden opgeheven. Er zijn uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht, zoals wanneer een andere wettelijke regeling tot het geven van informatie verplicht. Zo is de geheimhoudingsplicht niet van toepassing indien de hulpverlener de patiënt in zijn eigen belang inlichtingen heeft onthouden en het in het belang van de patiënt noodzakelijk is dat een derde wordt ingelicht. Ook is de geheimhoudingsplicht niet van toepassing indien gegevens worden verstrekt aan degenen van wie beroepshalve de medewerking nodig is bij de uitvoering van de overeengekomen handelingen en aan de vervanger van de hulpverlener indien deze de patiënt moet behandelen. Verder is de geheimhoudingsplicht niet van toepassing indien, voor zover aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, gegevens worden verstrekt voor statistisch of ander wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de volksgezondheid, aldus de geschiedenis.

Uit het systeem van de wettelijke regeling zoals die hiervoor is beschreven volgt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat toestemming als bedoeld in artikel 7:457 van het BW alleen kan worden gegeven in een concreet geval en voor een bepaald doel als vorenbedoeld. Nu daarom geen toestemming aan de hulpverlener voor openbaarmaking aan een ieder op grond van de Wob kan worden verleend, heeft de minister openbaarmaking van medische patiëntgegevens van [dochtertje] in document 6 terecht achterwege gelaten op grond van artikel 24, vierde lid, van de Wkkgz.

5.3.    Het betoog faalt.

Gronden tegen de nadere motivering

6.    [appellante A] en [appellant B] kunnen zich ook niet verenigen met de nadere motivering van de minister van 11 januari 2018. Hun standpunt dat de minister ten onrechte informatie heeft geweigerd, is met deze nadere motivering immers niet gewijzigd. Omdat [appellante A] en [appellant B] veronderstelden dat hun standpunt over de volgens hen ten onrechte geweigerde informatie, waarin de nadere motivering geen verandering bracht, voldoende duidelijk was, hebben zij hiertegen geen afzonderlijke zienswijze meer ingediend. [appellante A] en [appellant B] bestrijden het standpunt van de minister dat ook de algemene passages in documenten 6 en 26 onder de geheimhoudingsplicht van artikel 24, vierde lid, van de Wkkgz vallen. Daarnaast bestrijden zij het standpunt dat informatie in document 36, voor zover het betreft de aan een patiënt toegediende medicatie en een protocol dat is gehanteerd, Wbp-gegevens zijn als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wob, zoals dat luidde ten tijde van belang. Verder heeft de minister volgens [appellante A] en [appellant B] de naam van de voorzitter van de raad van bestuur van Tergooi en de naam van de voorzitter van het Landelijk Meldingen Overleg in documenten 10, 17, 24 en 36 niet mogen weigeren omdat hij ervan uitgaat dat openbaarmaking mogelijk tot verwarring kan leiden. Namen van personen die uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden dienen openbaar te worden gemaakt. Ook heeft de minister informatie in documenten 1 tot en met 5, en 7 tot en met 17 niet mogen weigeren op de grond dat bij hulpbehoevenden anders de indruk zou kunnen ontstaan dat hun gegevens niet in veilige handen zijn bij de IGZ. Die vrees is ongefundeerd. Dit geldt ook voor documenten 18, 21 en 22, waarover zij reeds beschikken. Voorts is er geen aanleiding om functieaanduidingen in documenten 13 en 14 wegens die grond te weigeren. Tot slot heeft de minister zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de brief van 13 juni 2016 niet openbaar hoeft te worden gemaakt op de grond dat die brief niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt, aldus [appellante A] en [appellant B].

6.1.    Dat [appellante A] en [appellant B] geen zienswijze hebben ingediend tegen de nadere motivering van de minister, staat er in dit geval niet aan in de weg dat in hoger beroep hun gronden daartegen worden beoordeeld, nu aannemelijk geworden is dat zij in de beroepsprocedure geen zienswijze hebben ingediend omdat zij veronderstelden dat hun standpunt over de volgens hen ten onrechte geweigerde informatie reeds voldoende duidelijk was gemaakt.

Geheimhoudingsplicht van de Wkkgz

6.2.    In de nadere motivering heeft de minister gesteld dat ook de algemene passages in documenten 6 en 26, zoals de gehanteerde onderzoeksmethodiek en geraadpleegde protocollen, inzicht kunnen geven in de onderliggende medische gegevens waarop een geheimhoudingsplicht rust. Welke disciplines deelnemen aan het onderzoek en welke literatuur wordt geraadpleegd kan, zeker in kleine kring, informatie geven die herleidbaar is, aldus de minister. Na kennisneming van de door de minister vertrouwelijk overgelegde stukken is de Afdeling van oordeel dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene passages gelet op de onderlinge verwevenheid daarvan inzicht kunnen geven in medische patiëntgegevens. De minister heeft documenten 6 en 26 daarom terecht integraal geweigerd.

Wbp-gegevens

6.3.    Document 36 is een brief van de IGZ aan de voorzitter van de raad van bestuur van Tergooi met een verslag van de IGZ over een inspectiebezoek van 14 juli 2014 aan Tergooi. Tijdens de inspectie heeft de IGZ de verbetermaatregelen getoetst die naar aanleiding van een melding in Tergooi zijn geïmplementeerd. In het verslag zijn de aan een patiënt toegediende medicatie en een protocol dat is gehanteerd weggelakt. De Afdeling volgt het betoog van [appellante A] en [appellant B] dat de minister deze informatie ten onrechte op grond van artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wob, zoals dat luidde ten tijde van belang, heeft weggelakt, nu de minister niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze deze informatie inzicht kan bieden in de gezondheid van de patiënt. Het besluit van 4 januari 2017 is daarom in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer

6.4.    Documenten 10, 17, 24 en 36 zijn brieven van de IGZ aan de voorzitter van de raad van bestuur van Tergooi. In deze documenten heeft de minister de naam van de voorzitter van de raad van bestuur van Tergooi en de naam van de voorzitter van het Landelijk Meldingen Overleg weggelakt op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. De minister heeft de namen weggelakt om verwarring te voorkomen over de vraag wie die functie bekleedt. Zo is de als voorzitter van de raad van bestuur vermelde persoon niet meer de voorzitter. Ter zitting heeft de minister erkend dat de namen ten onrechte zijn geweigerd, omdat het voorkomen van verwarring geen weigeringsgrond is. Nu de minister zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het besluit van 4 januari 2017 heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat dit besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Onevenredige benadeling

6.5.    Documenten 1 tot en met 5 en 7 tot en met 17 bestaan onderscheidenlijk uit e-mailberichten, brieven en telefoonnotities van de IGZ. In deze documenten zijn de (medische) persoonsgegevens van [appellante A] en [appellant B] en [dochtertje] weggelakt. De (medische) persoonsgegevens over [appellante A] en [appellant B] die de minister heeft geweigerd vallen niet onder de geheimhoudingsplicht van de Wkkgz. In de nadere motivering heeft de minister gesteld dat een hulpbehoevende erop moet kunnen vertrouwen dat een zorgverlener geen gegevens over hem openbaar maakt. Volgens de minister volgt uit de openbaar gemaakte stukken reeds dat het om correspondentie met Tergooi gaat. Indien de minister de daarin opgenomen persoonsgegevens van [appellante A] en [appellant B] openbaar maakt, wordt duidelijk dat zij in Tergooi ziekenhuis een medische behandeling hebben ondergaan. Een mogelijk gevolg van openbaarmaking is dat daarvan de suggestie uitgaat dat medische persoonsgegevens niet veilig in handen zijn van Tergooi en de IGZ. Dit vormt een risico op afbreuk aan het vertrouwen in Tergooi en de IGZ. Zorgverleners kunnen daardoor terughoudender worden in het verstrekken van informatie aan de IGZ waardoor het goed functioneren van de IGZ in het geding kan komen. Naar het oordeel van de Afdeling is deze stelling niet onaannemelijk. De minister heeft met het vorenstaande voldoende gemotiveerd dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de IGZ. Daarbij is voorts van belang dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat aan de bezwaren tegen openbaarmaking niet tegemoet wordt gekomen door in het besluit tot openbaarmaking te vermelden dat [appellante A] en [appellant B] toestemming hebben gegeven.

6.6.    In documenten 13 en 14 zijn ook functieaanduidingen weggelakt. De minister heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt waarom die gegevens op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob dienen te worden geweigerd. Niet valt in te zien op welke wijze de IGZ onevenredig kan worden benadeeld door openbaarmaking. Het besluit van 4 januari 2017 is daarom in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

6.7.    In de schriftelijke uiteenzetting heeft de minister zich primair op het standpunt gesteld dat de documenten 18, 21 en 22 niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, omdat [appellante A] en [appellant B] over die documenten reeds beschikken. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat die documenten wel daaronder vallen. Nu de minister geen hoger beroep heeft ingesteld, staat dat oordeel niet ter beoordeling.

Voor zover die documenten wel onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, heeft de minister zich in de nadere motivering op het standpunt gesteld dat openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de IGZ. Document 18 bestaat uit een klachtbrief van [appellante A] en [appellant B] van 4 oktober 2015 aan het Landelijk Meldpunt Zorg waarin onder meer feiten, zoals de medische toestand van [appellante A] en de verrichte behandelingen ten tijde van de calamiteit in Tergooi, worden besproken. Document 21 is een brief van [appellante A] en [appellant B] met een toelichting op de klachtbrief. Na kennisneming van de vertrouwelijke stukken is de Afdeling van oordeel dat de minister deze documenten, gezien de onderlinge verwevenheid daarvan, gelet op het overwogene onder 6.5, op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob integraal heeft mogen weigeren wegens het voorkomen van onevenredige benadeling van de IGZ.

6.8.    Document 22 is een brief van de IGZ aan [appellante A] en [appellant B] waarin zij worden geïnformeerd over de afhandeling van een melding die zij gedaan hebben. Volgens de minister kan dit document met weglakking van persoonsgegevens van derden openbaar worden gemaakt. Gelet op dit standpunt moet worden geoordeeld dat het besluit van 4 januari 2017 in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Brief van 13 juni 2016

6.9.    Bij brief van 13 juni 2016 hebben [appellante A] en [appellant B] bezwaar gemaakt tegen het Wob-besluit van de minister van 6 april 2016. De Afdeling overweegt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij die brief niet openbaar hoefde te maken, omdat die na het Wob-verzoek van 22 december 2015 tot stand is gekomen. Dat volgens [appellante A] en [appellant B] in bezwaar een beoordeling naar de feiten wordt verricht zoals die zich voordeden en het recht dat van toepassing was ten tijde van het nemen van het besluit van 4 januari 2017, laat onverlet dat die brief niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt.

Slotsom

7.    Het hoger beroep is gegrond. De einduitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 4 januari 2017 in stand zijn gelaten, voor zover die rechtsgevolgen zien op de weigering om de volgende informatie openbaar te maken:

- de gebruikte medicatie en het gehanteerde protocol in het verslag bij document 36,

- de naam van de voorzitter van de raad van bestuur van Tergooi en de naam van de voorzitter van het Landelijk Meldingen Overleg in documenten 10, 17, 24 en 36;

- functieaanduidingen in documenten 13 en 14; en

- document 22 met uitzondering van de persoonsgegevens van derden.

De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien. Het besluit van 6 april 2016 zal worden herroepen, voor zover daarbij openbaarmaking van voormelde informatie is geweigerd. Deze informatie zal alsnog openbaar worden gemaakt. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, voor zover de weigering van deze informatie is gehandhaafd. De minister dient de informatie alsnog aan [appellante A] en [appellant B] te verstrekken.

8.    De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    bevestigt de tussenuitspraak;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juni 2018 in zaak nr. 16/5758, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 januari 2017 in stand zijn gelaten, voor zover die rechtsgevolgen zien op de weigering om de volgende informatie openbaar te maken:

- de gebruikte medicatie en het gehanteerde protocol in het verslag bij document 36,

- de naam van de voorzitter van de raad van bestuur van Tergooi en de naam van de voorzitter van het Landelijk Meldingen Overleg in documenten 10, 17, 24 en 36;

- functieaanduidingen in documenten 13 en 14;

- document 22 met uitzondering van de persoonsgegevens van derden;

IV.    herroept het besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 april 2016, kenmerk DWJZ-2015.189 951975-149007-WJZ, voor zover daarbij is geweigerd de onder III. vermelde informatie openbaar te maken;

V.    bepaalt dat de onder III. vermelde informatie alsnog openbaar wordt gemaakt;

VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 januari 2017, voor zover de weigering van de onder III. vermelde informatie is gehandhaafd;

VII.    veroordeelt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot vergoeding van bij [appellante A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan  [appellante A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,- vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Man
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2019

629.

BIJLAGE

Wet openbaarheid van bestuur, zoals die luidde ten tijde van belang

Artikel 10

1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;

b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;

c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;

d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.

2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;

b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;

c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;

d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

Artikel 11

1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.

Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg

Artikel 24

[…]

4. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot inzage van de dossiers van cliënten. Voor zover de betrokken zorgverlener uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar.

Artikel 25

[…]

3. Voor zover bij het onderzoeken van een melding gegevens van een cliënt ter beschikking van de inspectie zijn gekomen, ter zake waarvan de betrokken zorgverlener uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de ambtenaren van de inspectie jegens anderen dan de cliënt.

Burgerlijk Wetboek - Boek 7

Artikel 454

1. De hulpverlener richt een dossier in met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hij houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is.

[…].

Artikel 457

1. Onverminderd het in artikel 448 lid 3, tweede volzin, bepaalde draagt de hulpverlener zorg, dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 454, worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking kan geschieden zonder inachtneming van de beperkingen, bedoeld in de voorgaande volzinnen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht.

[…].

3. Daaronder zijn evenmin begrepen degenen wier toestemming ter zake van de uitvoering van de behandelingsovereenkomst op grond van de artikelen 450 en 465 is vereist. Indien de hulpverlener door inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden te verstrekken niet geacht kan worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen, laat hij zulks achterwege."