Uitspraak 200200552/1


Volledige tekst

200200552/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. burgemeester en wethouders van Brunssum,
2. [appellante] te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoten], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 10 december 2001 in het geding tussen:

1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Organisatie van Zelfstandige Ondernemers Afdeling Brunssum, gevestigd te Brunssum,
2. appellanten sub 2

en

appellanten sub 1.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2001 hebben appellanten sub 1 (hierna: burgemeester en wethouders) aan Aldi Vastgoed B.V. te Best (hierna: Aldi) bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een bedrijfsruimte op het perceel Akerstraat 128 te Brunssum.

Bij besluit van 27 november 2001 hebben burgemeester en wethouders de daartegen door de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Organisatie van Zelfstandige Ondernemers, Afdeling Brunssum (hierna: de OZO) en appellanten sub 2 gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 8 november 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 10 december 2001, verzonden op 19 december 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de president) het beroep van de OZO gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, burgemeester en wethouders opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van de OZO met in achtneming van zijn uitspraak en het beroep van appellanten sub 2 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 22 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2002, en appellanten sub 2 bij brief van 30 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Burgemeester en wethouders hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 18 februari 2002. Appellanten sub 2 hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 28 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 2 april 2002 hebben burgemeester en wethouders naar aanleiding van het hoger beroepschrift van appellanten sub 2 een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 8 april 2002 hebben de OZO en appellanten sub 2 naar aanleiding van het hoger beroepschrift van burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Deze brieven zijn aangehecht.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben partijen van repliek en dupliek gediend.

Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is Aldi in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij heeft bericht van deze gelegenheid gebruik te maken.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. P.H. de Jonge, ambtenaar van de gemeente, appellanten sub 2 en de OZO, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en Aldi, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belangehebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.2. De president is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat burgemeester en wethouders appellanten sub 2 terecht niet hebben aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.

Appellanten sub 2 hebben in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten aangevoerd die aanleiding geven voor een ander oordeel dan dat van de president.

2.3. Het hoger beroep van appellanten sub 2 is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.

2.4. Burgemeester en wethouders kunnen zich niet verenigen met het oordeel van de president dat de OZO belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb.

2.5. Artikel 3 van de statuten van de OZO luidt als volgt: “Het doel van de vereniging is het behartigen, in de meest ruime zin des woords van sociaal-maatschappelijke en economische belangen van de in de gemeente Brunssum gevestigde ondernemers in het midden- en kleinbedrijf in het algemeen en van de leden in het bijzonder, overeenkomstig de christelijke levensovertuiging”.

2.6. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 28 februari 2000, zaak nr. 199900850/1, gepubliceerd in AB 2000,188, moet het bij belangen van een rechtspersoon als bedoeld in vermeld artikel 1:2, derde lid, van de Awb gaan om een aan de statutaire doelstellingen ontleend collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast, waarbij het belang los kan worden gezien van dat van individuele leden, en waarbij het gaat om de behartiging van boven-individuele belangen.

2.7. De Afdeling is van oordeel dat het belang waarvan de OZO zich in dit geval de behartiging ten doel stelt, niet als een belang in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Niet aannemelijk is gemaakt dat het statutaire belang van de OZO als zodanig geraakt wordt door de verleende bouwvergunning.

Anders dan in de zaak van de Maxis-vestiging te Ede, gepubliceerd in JB 2002,229, waarnaar de OZO heeft verwezen, is niet aannemelijk gemaakt dat de Aldi-vestiging een aanmerkelijke invloed heeft op het plaatselijke detailhandelsklimaat. Van de behartiging van boven-individuele belangen is in dit geval dan ook geen sprake.

Burgemeester en wethouders hebben dan ook terecht de OZO niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb beschouwd en haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

2.8. Het hoger beroep van burgemeester en wethouders is gegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen wordt het inleidende beroep van de OZO alsnog ongegrond verklaard.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu burgemeester en wethouders bij hun besluit van 27 november 2001 de bezwaren van de OZO en van appellanten sub 2 terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van burgemeester en wethouders van Brunssum gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 10 december 2001, AWB 01/1410 WW50 VV, voor zover het betreft de onderdelen 1, 2, 5 en 6 van het dictum;

III. verklaart het door de OZO bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002

202.