Uitspraak 201807628/1/A1


Volledige tekst

201807628/1/A1.
Datum uitspraak: 28 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1], wonend te Ridderkerk,

2.    Prefab Systeembouw B.V. en Prefab Unitbouw B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Prefab), gevestigd te Ridderkerk,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 augustus 2018 in zaken nrs. 17/7256 en 17/7257 in het geding tussen:

[appellant sub 1],

Prefab

en

het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk.

Openbare zitting gehouden op 28 juni 2019 om 10:30 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. E.A. Minderhoud    voorzitter

griffiers: mr. F.B. van der Maesen de Sombreff en mr. A. Vonk Noordegraaf

Verschenen:

[appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], Prefab, vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Honselersdijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Geldorp.

===================================

Bij besluit van 8 november 2017 heeft het college, voor zover hier van belang, Prefab meegedeeld dat van rechtswege een omgevingsvergunning is gegeven voor een bouwbedrijf op het perceel Kievitsweg 151 te Ridderkerk (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 8 augustus 2018 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en Prefab daartegen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en Prefab hoger beroep ingesteld.

Het college en Prefab hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling:


I.    verklaart de hoger beroepen gegrond;


II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 augustus 2018 in zaken nrs. 17/7256 en 17/7257;


III.    verklaart het door [appellant sub 1] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;


IV.    verklaart het door Prefab bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;


V.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk van 8 november 2017, kenmerk 1277740, voor zover daarbij bekend is gemaakt dat een vergunning van rechtswege is gegeven;


VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizend achtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;


VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk tot vergoeding van bij Prefab in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizend vierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;


VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 421,00 (zegge: vierhonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt;


IX.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk aan Prefab het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoed.

Daartoe overweegt zij het volgende.

De hoger beroepen

In hoger beroep gaat het uitsluitend om de vraag of de rechtbank de beroepen van [appellant sub 1] en Prefab terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat geen belang bestaat bij een uitspraak op de beroepen (procesbelang), omdat het besluit van 8 november 2017 is ingetrokken.

De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 1] procesbelang heeft, omdat het besluit tot intrekking van de vergunning van rechtswege niet onherroepelijk is. Prefab heeft tegen het intrekkingsbesluit bezwaar en beroep ingesteld, op welk beroep nog niet is beslist. Indien het besluit tot intrekking in rechte geen stand houdt, herleeft de van rechtswege gegeven omgevingsvergunning.

De Afdeling is verder van oordeel dat ook Prefab procesbelang heeft omdat zij betwist dat haar bedrijf vergunningplichtig is en zij daar een oordeel over wenst.

De hoger beroepen zijn, gelet hierop, gegrond.

Het beroep van Prefab

In het beroep van Prefab gaat het alleen om de vraag of in 2017 voor haar bedrijf een vergunning was vereist voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Prefab betoogt dat er geen strijd is met het bestemmingsplan.

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bolnes" rust op het perceel de bestemming "Bedrijf" met functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 2."

Artikel 3.1, aanhef en onder b, van de regels van het bestemmingsplan luidt:

"De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 2': bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;"

In het besluit van 8 november 2017 beschrijft het college de feitelijke situatie op het perceel, zoals deze is weergegeven in het advies van de DCMR Milieudienst Rijnmond van 6 juli 2016. Daarin staat het volgende. Het perceel heeft een oppervlakte van 3.587 m2. Op het perceel staan een paar gebouwen en overkappingen met daarin een kantoor, magazijn en werkplaatsen, afvalcontainers en prefab units (woningdelen) die op het perceel gebouwd worden. Ook wordt op het terrein hout en ander bouwmateriaal opgeslagen. Op het buitenterrein wordt gezaagd, geniet, gehamerd, gelijmd en geverfd. Als de prefab units klaar zijn, worden ze met een hijskraan opgehaald. Het college kon voor de vraag of een vergunningplicht bestaat van deze feiten uitgaan.


    De Afdeling is met het college van oordeel dat het hierboven beschreven gebruik valt onder de SBI-CODE 1993:45-0, categorie 3.2, bouwbedrijven/aannemers algemeen met een oppervlakte van meer dan 2.000 m2, zoals omschreven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan en dat daarvoor een omgevingsvergunning is vereist.


    Het beroep van Prefab is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 1]

[appellant sub 1] betoogt dat geen sprake is van een vergunningaanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb en daarom niet een vergunning van rechtswege is gegeven.

Prefab heeft op 22 december 2016 een brief gestuurd aan het college met daarbij een vertrouwelijk advies van haar advocaat van 16 december 2016 over de mogelijke strijdigheid met het bestemmingsplan. In de brief staat voor zover hier van belang: "Gelet daarop verzoeken wij om vervolgoverleg over de mogelijkheden om te komen tot legalisering van het bestaande gebruik. Indien noodzakelijk verzoeken wij hierbij in het kader van dit vooroverleg om de verlening van een vergunning voor dit bij uw college bekende (tot voor kort) bestaande gebruik door de beide vennootschappen."


    Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling, in het bijzonder de uitspraak van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:829, kan de brief van 22 december 2016 niet als een aanvraag worden beschouwd. Prefab heeft het verzoek om omgevingsvergunning gedaan in een brief die is gestuurd in het kader van een vooroverleg in een handhavingsprocedure. Het verzoek is niet gedaan in een zelfstandig stuk. Verder ontbreken concrete gegevens. Dit betekent dat geen vergunning van rechtswege is gegeven.


    Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond.

w.g. Minderhoud    w.g. Van der Maesen de Sombreff

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

190-866.