Uitspraak 201808882/1/A3


Volledige tekst

201808882/1/A3.
Datum uitspraak: 7 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2018 in zaak nr. 18/810 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.

Openbare zitting gehouden op 7 juni 2019 om 10:45 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. N. Verheij    voorzitter

griffier: mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken

Verschenen:

[appellant A] en [appellant b], in persoon;

Het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J.L. Damen.

======================================

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 2 oktober 2018 van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het besluit van 26 januari 2018 ongegrond is verklaard. Het geding betreft een verzoek om handhaving van de veiligheid rond Vliegveld Hilversum.

De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.

Daartoe overweegt zij het volgende.

1.    De Afdeling ziet geen bevoegdheid voor het college om te handhaven tegen de manier waarop door piloten wordt gevlogen van en naar baan 31 van het vliegveld Hilversum. In het Luchthavenbesluit Hilversum (hierna: het LHB) zijn contouren en grenswaarden opgenomen. De vraag of de daarin opgenomen contouren en grenswaarden wel juist zijn, omdat zij volgens [appellant A] en [appellant b] niet in overeenstemming zijn met het feitelijke vliegpatroon van het merendeel van de vliegtuigen dat gebruik maakt van baan 31, is hier echter niet aan de orde.

Wat betreft de obstakelvrijezone is de Afdeling ook van oordeel dat die weliswaar in het LHB zijn opgenomen maar dat voor het college geen handhavende bevoegdheid bestaat om op te treden als die op een onjuiste wijze zou zijn vastgesteld in het LHB.

De Afdeling vindt dat de minister bevoegd zou moeten zijn om in deze gevallen op te treden.

Het hoger beroep is ongegrond.

2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

w.g. Verheij    w.g. Van Tuyll van Serooskerken

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

290.