Uitspraak 201809564/1/V3


Volledige tekst

201809564/1/V3.
Datum uitspraak: 12 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 22 november 2018 in zaak nr. NL18.20045 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 22 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    De staatssecretaris heeft bij besluiten van 22 oktober 2018 de asielaanvragen van de vreemdeling en zijn gestelde echtgenote niet in behandeling genomen, omdat achtereenvolgens Zwitserland en Italië verantwoordelijk zijn voor de inhoudelijke behandeling daarvan. De rechtbank heeft het beroep van de gestelde echtgenote gegrond verklaard en het besluit in die zaak vernietigd. In de voorliggende zaak heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard vanwege de gegrondverklaring van het beroep van zijn echtgenote. De staatssecretaris heeft tegen de uitspraken van de rechtbank over zowel de vreemdeling als de gestelde echtgenote hoger beroep ingesteld.

Hoger beroep

2.    Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:1861, heeft de Afdeling het hoger beroep van de staatssecretaris tegen de uitspraak van de rechtbank over de gestelde echtgenote kennelijk gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en haar beroep bij de rechtbank ongegrond verklaard. Omdat de rechtbank alleen al wegens de gegrondverklaring van het beroep van de gestelde echtgenote het beroep van de vreemdeling gegrond heeft verklaard, is ook het hoger beroep van de staatssecretaris in de voorliggende zaak kennelijk gegrond.

Conclusie hoger beroep

3.    De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 22 oktober 2018 toetsen in het licht van de daartegen bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na wat hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.

Beroep

4.    De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij in Zwitserland niet onmenselijk zal worden behandeld (artikel 3 van het EVRM). Volgens de vreemdeling staat niet vast of hij in Zwitserland weer subsidiaire bescherming zal krijgen. Ook voert hij aan, onder verwijzing naar het AIDA-rapport "Country Report: Switzerland. 2017 Update" van de European Council on Refugees and Exiles van 13 februari 2018, dat daar, anders dan hier, zijn illegale uitreis uit Eritrea onvoldoende is voor een vluchtelingenstatus en tegen een afwijzing van een opvolgend asielverzoek geen rechtsmiddel openstaat.

4.1.    Omdat de Zwitserse autoriteiten zich verantwoordelijk hebben geacht voor de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling, zullen zij in dat kader ook beslissen of de vreemdeling in Zwitserland weer subsidiaire bescherming kan verkrijgen.

Daarnaast blijkt uit het AIDA-rapport (p.56) weliswaar dat in Zwitserland de enkele illegale uitreis uit Eritrea geen grond oplevert voor erkenning als vluchteling en aanvullende individuele omstandigheden zijn vereist, maar de staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat dit verschil met Nederland nog niet betekent dat daar een aan het systeem gerelateerde tekortkoming in de asielprocedure bestaat. Hoewel het AIDA-rapport (p.51) verder vermeldt dat in Zwitserland opvolgende asielverzoeken, ongemotiveerd of met dezelfde motivering, zonder een formele beslissing worden afgewezen, betekent dit niet dat tegen een beslissing op een opvolgend asielverzoek geen effectief rechtsmiddel openstaat. Het AIDA-rapport maakt namelijk ook melding van een effectief rechtsmiddel tegen de onjuiste toepassing van de mogelijkheid om een dergelijk verzoek zonder een formele beslissing af te wijzen. Met het AIDA-rapport, dat in zoverre ook niet verschilt van de geactualiseerde versie van 22 februari 2019 (p.59 en p.55), heeft de vreemdeling dan ook niet aannemelijk gemaakt dat in Zwitserland aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure bestaan.

De staatssecretaris heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat hij bij Zwitserland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat en daarom voor de vreemdeling geen reëel risico op een onmenselijke behandeling bestaat.

De beroepsgrond faalt.

Conclusie beroep

5.    Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 22 november 2018 in zaak nr. NL18.20045;

III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Snijders
Voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019

279.