Uitspraak 201609338/2/R2


Volledige tekst

201609338/2/R2.
Datum uitspraak: 29 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Vredepeel, gemeente Venray,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2016 heeft het college een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) geweigerd voor de veehouderij [locatie] te Vredepeel.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Overwegingen

1.    Het college heeft bij het bestreden besluit de aanvraag voor de Nbw-vergunning voor de veehouderij geweigerd. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning is geweigerd omdat voor de toename van stikstofdepositie die de aangevraagde activiteit kan veroorzaken op het Natura 2000-gebied Veluwe geen ontwikkelingsruimte beschikbaar is.

2.    [appellante] stelt in beroep dat het college de vergunning niet kon weigeren onder verwijzing naar het PAS. Het gegeven dat voor het Natura 2000-gebied Veluwe geen ontwikkelingsruimte kan worden toegedeeld betekent volgens [appellante] niet dat de aangevraagde activiteit leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van dit Natura 2000-gebied.

3.    Uit artikel 19km van de Nbw 1998 gelezen in samenhang met artikel 5 van de Regeling programmatische aanpak stikstof kan worden afgeleid dat een Nbw-vergunning voor een activiteit die leidt tot een toename van stikstofdepositie in de zin van de Regeling programmatische aanpak stikstof kan worden verleend als het bevoegd gezag in de vergunning voor die toename ontwikkelingsruimte toedeelt.

4.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de bevoegde bestuursorganen bij het nemen van besluiten op aanvragen voor een Nbw-vergunning geen toepassing konden geven aan artikel 19km van de Nbw 1998 en de Regeling programmatische aanpak stikstof. Het college kon de vergunning daarom niet weigeren omdat voor de aangevraagde activiteit geen ontwikkelingsruimte beschikbaar was. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.

5.    Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

6.    De Wet natuurbescherming is van toepassing op de nieuwe beslissing op de aanvraag. Omdat de aanvraag betrekking heeft op een veehouderij die gevestigd is in Limburg, is het college van gedeputeerde staten van Limburg thans bevoegd om te beslissen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, kan het bevoegd gezag voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Het bevoegd gezag dient eerst een ontwerpbesluit op te stellen en ter inzage te leggen.

7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 1 november 2016, kenmerk Z/007575-37149;

III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.    verstaat dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).

-     Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.

-     In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.

-     Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.

388.