Uitspraak 201602947/2/R2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2019:1708
- Datum uitspraak
- 29 mei 2019
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 14 maart 2016, kenmerk PHZ-2016-545208473, heeft het college het bezwaar van MOB tegen het besluit om niet handhavend op te treden tegen het zonder vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) exploiteren en uitbreiden van een veehouderij aan de [locatie] te Reeuwijk, ongegrond verklaard.
- Vereenvoudigde behandeling
- Natuurbescherming
201602947/2/R2.
Datum uitspraak: 29 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2016, kenmerk PHZ-2016-545208473, heeft het college het bezwaar van MOB tegen het besluit om niet handhavend op te treden tegen het zonder vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) exploiteren en uitbreiden van een veehouderij aan de [locatie] te Reeuwijk, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft MOB beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Het college heeft bij het bestreden besluit de weigering om handhavend op te treden tegen het exploiteren en uitbreiden van een veehouderij aan de [locatie] te Reeuwijk gehandhaafd. Het college heeft overwogen dat de exploitatie en uitbreiding van de veehouderij vanaf 1 juli 2015 is uitgezonderd van de vergunningplicht. De veehouderij veroorzaakt stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die de vastgestelde grenswaarde van 1 mol N/ha/jr niet overschrijdt. Het bedrijf kan volstaan met het doen van een melding in AERIUS Calculator, en heeft dit volgens het college ook gedaan.
Het college volgt MOB niet in haar bezwaar dat de uitzondering op de vergunningplicht onverbindend is. Aan de regeling is de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: het PAS) ten grondslag gelegd. Uit die passende beoordeling volgt volgens het college dat de toepassing van de uitzondering op de vergunningplicht voor activiteiten die de grenswaarde van 1 mol N/ha/jr niet overschrijden niet leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden.
2. MOB betoogt in beroep dat het college de bezwaren ten onrechte ongegrond heeft verklaard. MOB stelt dat de uitzondering op de vergunningplicht in strijd is met de Habitatrichtlijn omdat de passende beoordeling die aan de regeling en het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
3. Op grond van artikel 19kh, zevende lid, van de Nbw 1998 is een activiteit die uitsluitend vanwege het aspect stikstof vergunningplichtig is, uitgezonderd van de vergunningplicht als de activiteit stikstofdepositie veroorzaakt die een vastgestelde grenswaarde niet overschrijdt.
In artikel 2, eerste lid, van het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof is de grenswaarde vastgesteld op 1 mol per hectare per jaar.
4. De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien. Zij heeft voorts geoordeeld dat artikel 2 van het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof, waarin de grenswaarde van 1 mol per hectare per jaar is opgenomen onverbindend is.
5. Het voorgaande betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat er geen grenswaarde heeft gegolden en dat geen toepassing kon worden gegeven aan de uitzondering op de vergunningplicht voor activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken die de grenswaarde niet overschrijden.
De exploitatie en uitbreiding van de veehouderij [locatie] te Reeuwijk vindt derhalve plaats zonder de daarvoor benodigde vergunning op grond van -thans - artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
Het betoog slaag. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
6. Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 14 maart 2016, kenmerk PHZ-2016-545208473;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
388.