Uitspraak 201801726/1/R3


Volledige tekst

201801726/1/R3.
Datum uitspraak: 29 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Eibergen, gemeente Berkelland,

en

de raad van de gemeente Berkelland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Berkelland, Tracébesluit N18 2015" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. G.J. Hans, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan beoogt uitvoering te geven aan het tracébesluit "N18 Varsseveld - Enschede" (hierna: het tracébesluit).

2.    [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie] in Eibergen. In verband met het tracébesluit is de woning die stond op het perceel [locatie], verwijderd. Het gedeelte van het perceel [locatie] dat nog in eigendom is van [appellant] grenst aan het plangebied. Aan de gronden van het plangebied die grenzen aan het perceel van [appellant] zijn de bestemmingen "Groen" en "Verkeer" toegekend. [appellant] wenst met name dat in het plan een mogelijkheid wordt opgenomen voor het realiseren van geluidwerende voorzieningen op het tracé ter hoogte van zijn perceel, omdat hij op zijn perceel een nieuwe woning wil realiseren.

Relevante planregels

3.    De planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ontvankelijkheid

5.    [appellant] komt op tegen de plandelen met de bestemmingen "Groen" en "Verkeer", voor zover daarin niet de maximaal toegestane bouwhoogten van bouwwerken zijn vastgelegd en geen mogelijkheid is opgenomen om geluidwerende voorzieningen te realiseren. Over de geluidwerende voorzieningen voert [appellant] aan dat deze in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig zijn in verband met de woning die hij in de toekomst op zijn perceel zou willen bouwen, zoals volgens hem bij de raad bekend is. De toelichting van de raad dat hierin niet is voorzien omdat hij in het plan uitsluitend het tracébesluit heeft willen verwerken treft volgens [appellant] geen doel, aangezien het plan, anders dan het tracébesluit, volgens [appellant] wel voorziet in de mogelijkheid om onder meer windturbines te realiseren en in zoverre dus meer mogelijk maakt dan het tracébesluit.

5.1.    De raad stelt dat het plan zijn grondslag vindt in het tracébesluit. Dit wordt volgens de raad tot uitdrukking gebracht in de algemene gebruiksregels van het plan op grond waarvan het verboden is de inrichting van de gronden anders te doen plaatsvinden dan in het tracébesluit. Ter zitting heeft de raad hieraan toegevoegd dat in het tracébesluit weliswaar is voorzien in de mogelijkheid om geluidwerende voorzieningen te realiseren, maar dat deze voorzieningen blijkens de detailkaarten die deel uitmaken van het tracébesluit niet zijn opgenomen voor de gronden gelegen in de gemeente Berkelland.

Voorts is volgens de raad in het plan voor alle aan de gronden binnen het plangebied toegekende bestemmingen voorzien in bepalingen over de maximaal toegestane bouwhoogten van bouwwerken.

5.2.    Artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet luidt:

"De gemeenteraad stelt binnen een jaar nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening overeenkomstig het tracébesluit vast. Voor zover een ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in het tracébesluit kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerpplan."

5.3.    Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft de toenmalige minister van Infrastructuur en Milieu het tracébesluit "N18 Varsseveld - Enschede" vastgesteld. Bij besluiten van 21 februari 2014 en 15 december 2014 is het tracébesluit gewijzigd. Het tracébesluit is bij uitspraak van de Afdeling van 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1086, onherroepelijk geworden.

5.4.    In het door [appellant] op basis van de zienswijze van 23 oktober 2017 ingediende beroepschrift van 27 februari 2018 stelt [appellant] dat in het plan ten onrechte niet de maximaal toegestane bouwhoogten zijn vastgelegd en niet is voorzien in de mogelijkheid om geluidwerende voorzieningen te realiseren. Deze beroepsgronden hebben betrekking op de plandelen met de bestemmingen "Groen" en "Verkeer". Deze plandelen vinden hun grondslag in het tracébesluit. Binnen deze plandelen voorziet het tracébesluit niet in geluidwerende voorzieningen.

De raad is verplicht het tracébesluit over te nemen in het bestemmingsplan op grond van artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet. Het tracébesluit was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan onherroepelijk. Weliswaar heeft [appellant] een zienswijze ingediend tegen de gedeelten van het ontwerpbestemmingsplan die hun grondslag vinden in het tracébesluit, maar zolang het tracébesluit niet is herzien en dus van de onherroepelijkheid daarvan moet worden uitgegaan, staat artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet er aan in de weg dat [appellant] zijn zienswijze kenbaar kon maken tegen de desbetreffende gedeelten van het ontwerpbestemmingsplan (vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:185).

5.5.    Nu het rechtsgeldig indienen van een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan een voorwaarde is om in beroep te kunnen gaan tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, is het beroep van [appellant], voor zover gericht tegen de plandelen met de bestemmingen "Groen" en "Verkeer" die hun grondslag vinden in het tracébesluit, niet-ontvankelijk.

Aanduiding "vrijwaringszone - radar 1"

6.    Volgens [appellant] volgt uit artikel 9, lid 9.4.2, van de planregels dat ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - radar 1" windturbines kunnen worden opgericht. Ter zitting heeft [appellant] er in dat verband op gewezen dat de voor "Groen" en "Verkeer" aangewezen gronden bestemd zijn voor onder meer nutsvoorzieningen en andere werken, waaronder volgens hem ook windturbines kunnen worden gebracht. Volgens [appellant] had de raad gelet hierop in het kader van veiligheid en geluidsproductie in het plan moeten vastleggen welke afstand tussen windturbines en geluidgevoelige objecten moet worden aangehouden. Dit heeft de raad ten onrechte nagelaten, aldus [appellant].

6.1.    De raad stelt dat het plan geen bouwtitel biedt voor windturbines, aangezien de maximaal toegestane bouwhoogten die in het plan zijn opgenomen daarvoor onvoldoende zijn. Artikel 9, lid 9.4.2, van de planregels heeft volgens de raad vooral een attenderende functie en wordt op verzoek van het Ministerie van Defensie standaard opgenomen voor gronden binnen dergelijke vrijwaringszones.

6.2.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus dat hij vreest voor het op zijn perceel ondervinden van overlast als gevolg van de oprichting van windturbines in het plangebied. De Afdeling stelt vast dat aan de gronden waarvoor in het plan de aanduiding "vrijwaringszone - radar 1" is opgenomen, de bestemmingen "Groen" en "Verkeer" zijn toegekend. De voor "Groen" en "Verkeer" aangewezen gronden zijn gelet op artikel 4, lid 4.1, respectievelijk artikel 5, lid 5.1, van de planregels niet bestemd voor de oprichting van windturbines. Hetgeen [appellant] hierover ter zitting naar voren heeft gebracht - wat daar ook van zij - leidt niet tot een ander oordeel nu de maximaal toegestane bouwhoogten die in het plan zijn opgenomen voor de bestemmingen "Groen" en "Verkeer", voor het realiseren van windturbines ontoereikend zijn. In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft het beroep tegen de plandelen met de bestemmingen "Groen" en "Verkeer";

II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Kramer    w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019

159-896.

BIJLAGE

Planregels

Artikel 4, lid 4.1:

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;

b. landschappelijke waarden;

c. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;

d. (openbare) nutsvoorzieningen;

e. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);

f. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

Artikel 4, lid 4.2.1:

a. Gebouwen zijn niet toegestaan.

b. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn slechts toegestaan ten dienste van de onder 4.1 genoemde bestemmingsomschrijving. De bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen.

Artikel 4, lid 4.2.2:

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt, in afwijking van het bepaalde in 4.2.1 en 4.2.3, de volgende bepalingen:

a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;

b. de goothoogte en de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen.

Artikel 4, lid 4.2.3:

Voor het bouwen van overige, niet eerder genoemde, bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter bedragen;

b. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggenmasten en lichtmasten bedraagt maximaal 8 meter;

c. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

Artikel 5, lid 5.1:

De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1. wegen;

2. voet- en fietspaden;

3. tunnels, viaducten, bruggen en bijbehorende bermen en taluds;

4. parkeervoorzieningen;

5. groenvoorzieningen;

6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

7. kunstwerken;

8. (openbare) nutsvoorzieningen;

9. busbanen en bussluizen;

10. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

Artikel 5, lid 5.2.2:

De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 4 meter bedragen en de inhoud mag per gebouw maximaal 50 m³ bedragen.

Artikel 5, lid 5.2.3:

a. De maximum bouwhoogte van bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter

Artikel 5, lid 5.2.4:

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;

b. de goothoogte van een bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen.

c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.

Artikel 9, lid 9.4.2:

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, geldt ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - radar 1" dat windturbines hoger dan 114 meter (tiphoogte) boven NAP niet worden toegestaan, tenzij uit een toetsing door het Ministerie van Defensie blijkt dat geen sprake is van een onaanvaardbare verstoring van het radar.