Uitspraak 201703285/2/A1


Volledige tekst

201703285/2/A1.
Datum uitspraak: 15 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Triumfus Onions Products Beheer B.V. (hierna: TOP Beheer), gevestigd te ‘s-Gravenpolder, gemeente Borsele,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 maart 2017 in zaken nrs. 16/1279, 16/1297 en 16/1298 in het geding tussen:

TOP Beheer

en

het college van burgemeester en wethouders van Borsele.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2401, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, het gebrek in het besluit 12 januari 2016 te herstellen en in plaats daarvan een nieuw besluit te nemen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief bij de Afdeling ingekomen op 3 september 2018 heeft het college een nieuw besluit van 31 augustus 2018 ingezonden.

Daartoe door de Afdeling in de gelegenheid gesteld, heeft TOP Beheer haar zienswijze over de wijze waarop het college gevolg heeft gegeven aan de tussenuitspraak naar voren gebracht.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De tussenuitspraak van 18 juli 2018 heeft betrekking op de door het college bij besluit van 12 januari 2016, gewijzigd bij besluit van 1 november 2016, aan TOP Beheer verleende omgevingsvergunning voor het verhandelen en verwerken van uien, sjalotten, plantuitjes, zilveruien en de productie van uienolie en uienconcentraat op het perceel Baarlandsezandweg 5 te ‘s-Gravenpolder.

In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 4 overwogen dat het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift 6.1.6 kan worden gewijzigd. In dat voorschrift is het maximale geluidsniveau bepaald voor onder andere de gevel van de woning aan de Provincialeweg [..]. Gelet op de overeenkomende standpunten van partijen kan dat voorschrift aldus worden gewijzigd dat het maximale geluidsniveau in de nachtperiode voor de gevel van die woning 44 dB(A) bedraagt. De Afdeling heeft onder 8.3 van de tussenuitspraak overwogen dat het college ten aanzien van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften in paragraaf 9.3 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom die voorschriften nodig zijn. In die paragraaf zijn voorschriften opgenomen over stuifgevoelige stoffen die afwijken van afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit. In overweging 8.2 heeft de Afdeling vastgesteld dat volgens partijen afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is. Gelet op artikel 2.22, vijfde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan het college dergelijke voorschriften alleen maar aan de omgevingsvergunning verbinden indien met de voorschriften uit het Activiteitenbesluit niet wordt voldaan aan het bepaalde krachtens artikel 2.14, tweede of derde lid, van de Wabo.

De Afdeling heeft het college opgedragen de gebreken binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen.

2.    Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep van TOP Beheer gegrond. De aangevallen uitspraak dient gelet op overweging 4 van de tussenuitspraak te worden vernietigd, voor zover daarbij de tabel bij het voorschrift 6.1.6 aldus is gewijzigd dat het maximaal geluidsniveau voor de woning aan de Provincialeweg 31 in de nachtperiode 42 dB(A) bedraagt. De aangevallen uitspraak dient voorts gelet op overweging 8.3 van de tussenuitspraak te worden vernietigd omdat de rechtbank tevens het besluit ten aanzien van de voorschriften van paragraaf 9.3 wegens een motiveringsgebrek had moeten vernietigen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, vernietigt de Afdeling het besluit van 12 januari 2016 tevens ten aanzien van paragraaf 9.3 van de voorschriften. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd, voor zover aangevallen.

3.    Het college heeft in het nieuwe besluit twee wijzigingen opgenomen in vergelijking met het besluit van 12 januari 2016. Voorschrift 6.1.6 is aldus gewijzigd dat voor de nachtperiode op de gevel van de woning aan de Provincialeweg [..]-[..] dB(A) geldt. Tegen die wijziging zijn geen gronden ingediend. De voorschriften onder paragraaf 9.3 zijn niet gewijzigd. Wel heeft het college de motivering daarvan aangepast. Volgens het college ontstaan restanten van producten (onder andere uienpellen, uienloof en wortelpuntjes) die zodanig licht zijn dat ze via de lucht kunnen worden verspreid. Die restanten kunnen volgens het college niet worden gescheiden van stof en daardoor worden ze gezamenlijk in de buitenlucht opgeslagen of via de cyclonen naar de buitenlucht geëmitteerd. Het Activiteitenbesluit is weliswaar van toepassing op de stoffen binnen de inrichting maar het ziet niet op verspreiding afkomstig van uienpellen, wortelstaartjes, wortelpuntjes en uienafval (hierna: restanten van producten). Ter bescherming van de plaatselijke milieuomstandigheden en ter voorkoming van verspreiding van de restanten van producten heeft het college de voorschriften gesteld. Hier is volgens het college sprake van een specifieke situatie omdat de stoffen niet kunnen worden gescheiden van de restanten van producten. Ten aanzien van de plaatselijke milieuomstandigheden merkt het college op dat de dichtstbijzijnde woningen zich bevinden ten noorden van de inrichting op een afstand van circa 20 m van de terreingrens.

4.    TOP Beheer is het niet eens met het nieuwe besluit wat betreft de nadere motivering van paragraaf 9.3 van de voorschriften. Zij betoogt dat het college nog steeds onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de voorschriften onder paragraaf 9.3 aan de omgevingsvergunning zijn verbonden terwijl afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is. Volgens TOP Beheer verschilt haar inrichting niet veel van de andere vergelijkbare inrichtingen binnen Zeeland. Alleen is voor haar bedrijf een omgevingsvergunning nodig vanwege de aanwezigheid van azijnzuur 70% en de omvang van de productstroom. Voor de vergelijkbare inrichtingen geldt ook alleen het Activiteitenbesluit, dus extra voorschriften zijn voor TOP Beheer niet nodig. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit zouden voldoende moeten zijn. Aansluiting bij de vervallen Nederlandse emissierichtlijn lucht zoals het college heeft gedaan is niet nodig. Bovendien zijn de voorschriften niet nodig ter bescherming van de plaatselijke milieuomstandigheden nu zich geen diffuse of puntbronnen van stof aan de noordkant van het terrein bevinden. Het college heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de voorschriften zorgen voor een betere bescherming van het milieu dan wel een waardevolle aanvulling zijn op het Activiteitenbesluit, aldus TOP Beheer.

4.1.    De Afdeling stelt voorop dat het hier gaat om een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo is vereist. In dit kader moet worden beoordeeld of op grond van artikel 2.22, vijfde lid, van de Wabo voorschriften aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden ten aanzien van stoffen waar het Activiteitenbesluit op van toepassing is. Gelet op artikel 2.22, vijfde lid, van de Wabo worden dergelijke voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden indien de voorschriften uit het Activiteitenbesluit niet toereikend zijn en andere voorschriften nodig zijn in het belang van het milieu.

Het college heeft zich in het nieuwe besluit wederom op het standpunt gesteld dat een dergelijke situatie zich voordoet. Gelet op de motivering van het college zoals weergegeven onder 3 stelt het college zich op het standpunt dat de stoffen die onder het Activiteitenbesluit vallen niet kunnen worden gescheiden van de restanten producten die daar niet onder vallen. Dit terwijl de restanten van producten wel in de buitenlucht kunnen komen. Om die reden heeft het college voorschriften gesteld die op beide betrekking hebben. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het door het college ingenomen standpunt. Daarbij acht de Afdeling van belang dat TOP Beheer niet heeft bestreden dat de restanten van producten niet onder het Activiteitenbesluit vallen. TOP Beheer heeft verder ook niet bestreden dat die restanten niet kunnen worden gescheiden van de stoffen waar het Activiteitenbesluit wel op ziet. In dit verband acht de Afdeling verder van belang dat het college, zoals overwogen in overweging 8.2 en 8.3 van de tussenuitspraak, ten aanzien van stoffen voorschriften aan de omgevingsvergunning moet verbinden met het oog op het belang van het milieu indien afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing is dan wel indien afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit onvoldoende is om het milieu te beschermen. Wat er geldt voor andere inrichtingen waarvoor een omgevingsvergunning niet is vereist, is dan ook niet van belang. Bovendien maakt het enkele feit dat voor die inrichtingen geen extra voorschriften zijn gesteld, wat daar ook van zij, niet dat het college gelet op de gegeven motivering in dit geval niet gehouden was om op grond van artikel 2.22, vijfde lid, van de Wabo voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden. Dat voor de bescherming van de woningen, zoals TOP Beheer stelt, geen voorschriften nodig zijn, maakt niet dat het college de voorschriften niet aan de omgevingsvergunning mocht verbinden. Dit omdat het college gelet op artikel 2.22, vijfde lid, van de Wabo en het standpunt dat het Activiteitenbesluit niet toereikend is, gehouden was om in het belang van het milieu, wat meer omvat dan alleen woningen, voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden over stuifgevoelige stoffen.

Het betoog faalt.

5.    Het college heeft met het nieuwe besluit van 31 augustus 2018 voldaan aan de in de tussenuitspraak opgenomen opdracht en het gebrek in het besluit van 12 januari 2016 hersteld. Het beroep tegen het besluit van 31 augustus 2018 is ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning is verleend met de voorschriften zoals genoemd in het besluit van 31 augustus 2018.

6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. TOP Beheer heeft verzocht om vergoeding van de gemaakte kosten voor uittreksels uit het openbare register. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat TOP Beheer niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten redelijkerwijs moesten worden gemaakt.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 maart 2017 in zaken nrs. 16/1279, 16/1297 en 16/1298, voor zover daarbij de tabel bij het voorschrift 6.1.6 aldus is gewijzigd dat het maximaal geluidsniveau voor de woning aan de Provinciale weg [..] in de nachtperiode 42 dB(A) bedraagt en voor zover de voorschriften van paragraaf 9.3 in stand zijn gelaten;

III.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borsele van 12 januari 2016, voor zover het college de voorschriften genoemd in paragraaf 9.3 aan de omgevingsvergunning heeft verbonden;

IV.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

V.    verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borsele van 31 augustus 2018 ongegrond;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Borsele tot vergoeding van bij Triumfus Onions Products Beheer B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.449,99 (zegge: veertienhonderdnegenenveertig euro en negenennegentig cent), waarvan € 1.024,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Borsele aan Triumfus Onions Products Beheer B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. De Koning
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019

712.