Uitspraak 201807296/1/A1


Volledige tekst

201807296/1/A1.
Datum uitspraak: 15 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te Roermond,

2. het college van burgemeester en wethouders van Roermond,

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 juli 2018 in zaak nr. 18/402 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

het college.

Procesverloop

Bij brief van 19 oktober 2017 heeft het college [appellant sub 1] naar aanleiding van zijn verzoek om handhavend op te treden laten weten daartoe niet bevoegd te zijn.

Bij besluit van 16 januari 2018 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 24 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van die uitspraak. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.N. Kollen en S. Azerki, is verschenen.

Overwegingen

1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.

2.    [appellant sub 1] heeft het college in diverse e-mailberichten verzocht handhavend op te treden omdat hij onder meer geluidsoverlast en woonoverlast ondervindt van het springen op de vloer door zijn bovenbuurman. Het college heeft bij brief van 19 oktober 2017 laten weten dat de overlast die door [appellant sub 1] wordt ervaren, zich voordoet in het privaatrechtelijke domein en dat het college geen bevoegdheid heeft om daartegen handhavend op te treden. Het door [appellant sub 1] daartegen gemaakt bezwaar is door het college niet-ontvankelijk verklaard, omdat alleen tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt.

De rechtbank heeft het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard omdat het handhavingsverzoek volgens de rechtbank een aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en de brief van 19 oktober 2017 een besluit als bedoeld in dat artikel. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat op basis van artikel 174a van de Gemeentewet en artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) voor het college wel een bevoegdheid bestaat om handhavend op te treden.

Incidenteel hoger beroep van het college

3.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het verzoek van [appellant sub 1], onder meer neergelegd in diverse e-mails, om handhavend op te treden, een aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Volgens het college bestond op basis van artikel 174a van de Gemeentewet en artikel 7.22 van het Bouwbesluit geen bevoegdheid handhavend op te treden.

3.1.    De Afdeling stelt vast dat het eigenlijke handhavingsverzoek wordt gedaan in een e-mail van 22 september 2017 door [appellant sub 1]. In deze e-mail wijst [appellant sub 1] onder meer op artikel 174a van de Gemeentewet, artikel 151d van de Gemeentewet en de Woningwet. De Afdeling ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of op basis van artikel 174a van de Gemeentewet een bevoegdheid kan bestaan voor het college om handhavend op te treden. Daarna zal de Afdeling bezien of op grond van artikel 7.22 van het Bouwbesluit een bevoegdheid kan bestaan om handhavend op te treden.

3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4117, wordt met het begrip ‘openbare orde’ in het kader van de bevoegdheden van de burgemeester gedoeld op het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven ter plaatse. De overlast die [appellant sub 1] stelt te ondervinden is, blijkens zijn verzoek om handhaving van 22 september 2017, het gevolg van het regelmatig op de vloer springen door zijn bovenbuurman. [appellant sub 1] stelt deze overlast te ondervinden in zijn woning. Daarmee is geen sprake van een verstoring van het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven ter plaatse en dus ook geen verstoring van de openbare orde als bedoeld in artikel 174a van de Gemeentewet. Er bestond daarom voor het college geen aanleiding om het verzoek van [appellant sub 1] ter hand te stellen aan de burgemeester.

3.3.    Artikel 7.22 van het Bouwbesluit is, gelet op de nota van toelichting daarbij (Stb. 2011, 416, blz. 342-343), een restbepaling die het bevoegd gezag kan toepassen indien het naar zijn oordeel noodzakelijk is op te treden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder, en meer specifieke bepalingen geen mogelijkheid bieden op te treden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4032).

De Afdeling stelt vast dat in het Bouwbesluit of het krachtens de Wet milieubeheer vastgestelde Activiteitenbesluit geen specifieke bepalingen staan die een mogelijkheid bieden om in dit geval handhavend op te treden. In dat geval ligt ter beoordeling voor of artikel 7.22 van het Bouwbesluit een bevoegdheid kan bieden om handhavend op te treden. Zoals hiervoor onder 3.2 is overwogen, is de overlast die [appellant sub 1] stelt te ondervinden het gevolg van het op de vloer springen van zijn bovenbuurman. In een brief van deze bovenbuurman staat dat dit springen een onbewuste beweging is, die optreedt bij bepaalde emoties. De overlast, die door deze gedraging wordt veroorzaakt, kan gelet op de inhoud en strekking van het Bouwbesluit niet gelijk worden gesteld met de overlast als bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit. Alleen daarom al kan artikel 7.22 van het Bouwbesluit in dit geval geen bevoegdheid bieden voor het college om handhavend op te treden.

3.4.    Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat artikel 174a van de Gemeentewet en artikel 7.22 van het Bouwbesluit een bevoegdheid kunnen bieden om handhavend op te treden tegen de gedraging.

Het betoog van het college slaagt.

Hoger beroep van [appellant sub 1]

4.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet tijdig het proces-verbaal van de zitting heeft toegezonden en hem ten onrechte niet de gelegenheid heeft gegeven daarop te reageren vanwege zijn onmogelijkheid om de zitting bij te wonen.

4.1.    De Afdeling oordeelt dat de rechtbank niet gehouden was om, voordat zij uitspraak deed, het proces-verbaal aan partijen toe te sturen en hen de gelegenheid te bieden daarop te reageren.

Het betoog faalt.

5.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college op grond van artikel 151d van de Gemeentewet bevoegd was handhavend op te treden.

5.1.    Uit artikel 151d van de Gemeentewet volgt dat de raad bij verordening kan bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

In de memorie van toelichting bij artikel 151d van de Gemeentewet (Kamerstukken II, 2013-2014, 34 007, nr. 3, blz. 11) wordt bevestigd dat er is gekozen voor een getrapte bevoegdheidsverlening. De gemeenteraad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen tot het gebruik van bestuursdwang. De gemeenteraad heeft dus de keuze of hij de burgemeester deze extra bevoegdheid wil verlenen.

Vaststaat dat de gemeenteraad van Roermond niet bij verordening bovengenoemde bevoegdheid heeft toegekend aan de burgemeester. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat, nu geen verordening is vastgesteld door de gemeenteraad, op basis van artikel 151d van de Gemeentewet, geen bevoegdheid toekomt aan de burgemeester om handhavend op te treden. Er bestond daarom voor het college geen aanleiding om het verzoek van [appellant sub 1] ter hand te stellen aan de burgemeester.

Het betoog faalt.

6.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat het gebruik van de woning voor niet nagenoeg zelfstandige bewoning in strijd is met het bestemmingsplan.

6.1.    De reikwijdte van een handhavingsverzoek kan na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. De inhoud van het verzoek is bepalend voor de omvang van het geding. Vaststaat dat [appellant sub 1] in het handhavingsverzoek niet heeft verzocht om handhavend optreden tegen de volgens hem niet nagenoeg zelfstandige bewoning van de woning boven hem. In het primaire besluit is daarover ook geen beslissing genomen.

Het betoog faalt.

7.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte niet heeft veroordeeld in de proceskosten.

7.1.    Uitsluitend de kostenposten genoemd in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen voor vergoeding in aanmerking. Voor zover [appellant sub 1] heeft gevraagd om vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor de door hemzelf opgestelde processtukken, overweegt de Afdeling dat die kosten niet vallen onder de daar genoemde kostenposten en dus niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ook de kosten voor porti, kopiëren en printen vallen niet onder een van de genoemde kostenposten.

Het betoog faalt.

8.    Voor zover [appellant sub 1] nog heeft gewezen op de verdenking van het strafbaar en onrechtmatig handelen van diverse rechters en het college, het vergoeden van letselschade, het veroordelen van diverse personen om geen werkzaamheden te mogen uitvoeren voor de overheid, het vergoeden van kosten voor de uitvoering van een executoriale titel en in verband met de uitvoering van de executoriale titel diverse personen te (laten) gijzelen, overweegt de Afdeling dat de bestuursrechter onbevoegd is hierover te oordelen. Deze gronden blijven dan ook buiten bespreking.

9.    Met uitzondering van het betoog over schadevergoeding en nadeelcompensatie dat hierna wordt besproken, zijn de aspecten die [appellant sub 1] voor het overige aan de orde heeft gesteld niet gericht tegen de aangevallen uitspraak. Voorts valt een deel daarvan buiten de omvang van het geschil in deze zaak. Deze aspecten dienen daarom in het kader van de behandeling van het hoger beroep buiten bespreking te blijven.

10.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij aanspraak maakt op schadevergoeding en nadeelcompensatie.

10.1.    Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb opgenomen omstandigheden voordoen op grond waarvan tot vergoeding van de geleden schade kan worden uitgesproken. De rechtbank heeft daarom terecht zijn verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Een verzoek om nadeelcompensatie kan niet bij de bestuursrechter worden gedaan.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.    Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Gelet op wat hiervoor onder 3.5 staat is het incidenteel hoger beroep van het college gegrond. De uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit 19 oktober 2017 alsnog ongegrond verklaren.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Roermond gegrond;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 juli 2018 in zaak nr. 18/402;

IV.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 19 oktober 2017 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Steendijk    w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019

270-866.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:3

1    Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

3    Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

[…]

Artikel 8:41a

De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief.

Artikel 8:72

[…]

3    De bestuursrechter kan bepalen dat:

a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of

b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.

4    De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:

a. bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven;

b. het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.

Artikel 8:88

1     De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:

a. een onrechtmatig besluit;

b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;

c. het niet tijdig nemen van een besluit;

d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.

2     Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.

Gemeentewet

Artikel 151d

1    De raad kan bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2    De in artikel 125, eerste lid, bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit met inachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechts indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.

3    Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.

Artikel 174a

1    De burgemeester kan besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord.

2    De in het eerste lid genoemde bevoegdheid komt de burgemeester eveneens toe in geval van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde op de grond dat de rechthebbende op de woning, het lokaal of het erf eerder een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf op een zodanige wijze heeft gebruikt of doen gebruiken dat die woning, dat lokaal of dat erf op grond van het eerste lid is gesloten, en er aanwijzingen zijn dat betrokkene de woning, het lokaal of het erf ten aanzien waarvan hij rechthebbende is eveneens op een zodanige wijze zal gebruiken of doen gebruiken.

3    De burgemeester bepaalt in het besluit de duur van de sluiting. In geval van ernstige vrees voor herhaling van de verstoring van de openbare orde kan hij besluiten de duur van de sluiting tot een door hem te bepalen tijdstip te verlengen.

4    Bij de bekendmaking van het besluit worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld binnen een te stellen termijn maatregelen te treffen waardoor de verstoring van de openbare orde wordt beëindigd. De eerste volzin is niet van toepassing, indien voorafgaande bekendmaking in spoedeisende gevallen niet mogelijk is.

5    De artikelen 5:25 tot en met 5:28 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. De burgemeester kan van de overtreder de ingevolge artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten invorderen bij dwangbevel.

Bouwbesluit 2012

Artikel 7.22

Onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:

a.    op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;

b.    overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;

c.    op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein, of

d.    instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.

Besluit proceskosten bestuursrecht

Artikel 1

Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,

c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,

d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,

e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en

f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.