Uitspraak 200103349/1


Volledige tekst

200103349/1.
Datum uitspraak: 9 januari 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 14 mei 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 1999 is, voor zover thans van belang, namens de directeur van de afdeling Sociale en Economische Zaken van de gemeente Maastricht aan appellant medegedeeld dat de in het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers (hierna: ROA) toegekende verstrekkingen met ingang van 28 oktober 1999 zullen worden beëindigd.

Bij besluit van 3 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: burgemeester en wethouders) het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 14 mei 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 17 september 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2001, waar  burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door L.G.M. Olislagers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Appellant heeft zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen.

2.    Overwegingen

2.1.    Bij de behandeling van het beroep heeft appellant aangevoerd dat het bestreden besluit op bezwaar niet in stand kan blijven omdat het besluit in primo niet bevoegdelijk is genomen. De rechtbank heeft overwogen dat de grief van appellant, ongeacht of het besluit in primo bevoegdelijk of onbevoegdelijk is genomen en nu verder niet is gebleken dat appellant daardoor in zijn belangen is geschaad, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank in strijd met de rechtszekerheid heeft gehandeld door in het midden te laten of het besluit in primo al dan niet bevoegdelijk is genomen.

2.3.    De Afdeling volgt appellant daarin niet. In een situatie waarin sprake is van een bezwaarschrift tegen een door een onbevoegd orgaan genomen besluit waarop door het bevoegde orgaan wordt beslist, kan met die beslissing het bevoegdheidsgebrek geacht worden te zijn hersteld.

In het onderhavige geval is de beslissing op bezwaar genomen door burgemeester en wethouders, die hiertoe bevoegd zijn, zodat, mocht het besluit in primo niet bevoegdelijk zijn genomen, dit gebrek in ieder geval met de beslissing op bezwaar geacht kan worden te zijn hersteld.

Hieruit volgt dat appellant geen belang heeft bij een beoordeling van het besluit in primo op dit punt.

2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.

w.g. van Wagtendonk    w.g. Muller
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2002

242-394.

Verzonden:

Voor eensluidend afschrift,

de Secretaris van de Raad van State,

voor deze,