Uitspraak 201902858/1/A3 en 201902858/2/A3


Volledige tekst

201902858/1/A3 en 201902858/2/A3.
Datum uitspraak: 16 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Rockanje, gemeente Westvoorne,

verzoeker,

tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 28 maart 2019 in zaken nrs. C/10/570655 / KG ZA 19-265 en C/10/570654 / FA RK 19-2567 en van 4 april 2019 in zaak nrs. C/10/571138 / KG ZA 19-285 en C/10/571142 / FA RK 19-2795 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de burgemeester van Westvoorne.

Openbare zitting gehouden op 16 april 2019 om 15:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter

griffier: mr. R. Grimbergen

Verschenen:

- [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. N. Roos, advocaat te Rotterdam;

- de burgemeester, vertegenwoordigd door D. Sluimer.

[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van 28 maart 2019, verzonden op 4 april 2019 en van 4 april 2019, verzonden op 8 april 2019, van de rechtbank. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het geding betreft de besluiten van de burgemeester van 22 maart 2019 tot oplegging van een huisverbod en van 29 maart 2019 tot verlenging van het huisverbod.

De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter

I.    bevestigt de aangevallen uitspraken;

II.    wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Gronden

- Het besluit van 22 maart 2019 is gebaseerd op het risico-taxatie instrument, waarin ook de aanleiding van het incident toereikend is gemotiveerd. In zoverre heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat sprake is geweest van feiten en omstandigheden die een ernstig en onmiddellijk gevaar opleveren dan wel een ernstig vermoeden daarvan, als bedoeld in artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod.

- Dat in het besluit ook is vermeld dat het huisverbod ter voorkoming van ‘recidive’ wordt opgelegd, leidt niet tot het oordeel dat het huisverbod als strafmaatregel en daarmee in strijd met de wet is opgelegd. Dat is, net als de opmerking over het extra zetje voor het vinden van een eigen woning, één van de argumenten voor de oplegging van het huisverbod en doet niet af aan de bevoegdheid van de burgemeester.

- Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester het huisverbod onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen opleggen. Aan het belang van de achterblijvers heeft de burgemeester meer gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van [verzoeker], dat hij over zijn persoonlijke spullen kon beschikken.

- Wat betreft de noodzaak om het huisverbod op te leggen, nu [verzoeker] in het strafrechtelijk traject ook een locatieverbod heeft gekregen, heeft de rechtbank terecht onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling overwogen dat het bestuursrechtelijk traject losstaat van het strafrechtelijk traject. Bovendien behelst het huisverbod, anders dan het locatieverbod door de rechter-commissaris in strafzaken, ook een contactverbod.

- Er bestaat evenmin grond voor een vernietiging van de uitspraak van de rechtbank van 4 april 2019. Een systeemgesprek heeft nog niet plaatsgevonden en ook andere hulpverlening is nog niet op gang gekomen, mede omdat [verzoeker] dit heeft geweigerd. Daar komt bij dat de hulpverlening in de twee trajecten elkaar kan versterken.

w.g. Bijloos    w.g. Grimbergen

voorzieningenrechter    griffier

581.