Uitspraak 201705255/1/A2


Volledige tekst

201705255/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR),

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 mei 2017 in zaak nr. 16/10209 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het CBR.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2016 heeft het CBR het rijbewijs van [wederpartij] vanaf 20 juli 2016 ongeldig verklaard.

Bij besluit van 15 november 2016 heeft het CBR het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 mei 2017 heeft de rechtbank het door het CBR daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 november 2016 vernietigd en het besluit van 13 juli 2016 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het CBR hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.

Het CBR heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2018, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant en W. van Os, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J.J. van ’t Hoff, advocaat te Tilburg, vergezeld van drs. M. Kazemier en mr. E. van Rhede-Kazemier, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek heropend en besloten een deskundige te benoemen om zich nader te laten voorlichten. Partijen hebben desgevraagd verklaard geen bezwaren te hebben tegen de benoeming van dr. A. Korzec, psychiater, als deskundige.

Korzec heeft op 6 juni 2018 een verslag uitgebracht. [wederpartij] en het CBR hebben ieder een zienswijze ingediend. Desgevraagd heeft Korzec hierop bij brief van 13 augustus 2018 een reactie gegeven.

[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op 21 november 2018 voor de tweede keer ter zitting behandeld, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant en W. van Os, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.J. van ’t Hoff, advocaat te Tilburg, zijn verschenen.

Overwegingen

Het geschil

1.    Het CBR heeft het rijbewijs van [wederpartij] vanaf 20 juli 2016 ongeldig verklaard, omdat uit onderzoek zou blijken dat zij vanwege alcoholmisbruik niet geschikt is om te rijden. [wederpartij] bestrijdt dat sprake is van alcoholmisbruik en vindt dat haar rijbewijs ten onrechte ongeldig is verklaard.

Wettelijk kader

2.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Aanleiding ongeldigverklaring rijbewijs

3.    [wederpartij] is op 8 januari 2016 als bestuurder van een auto betrokken geweest bij een aanrijding met een bromfietser. Zij is daarna aangehouden op verdenking van rijden onder invloed, waarbij bij haar een ademalcoholgehalte van 1065 µg/l (2,45 ‰) is geconstateerd, terwijl 220 µg/l maximaal is toegestaan. Daarbij is aan haar direct een rijverbod voor de duur van 13 uur opgelegd. De korpschef heeft aanleiding gezien om aan het CBR een schriftelijke mededeling te doen als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw).

Besluitvorming

4.    Bij besluit van 3 februari 2016 heeft het CBR [wederpartij] verplicht om mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 30 mei 2016 en is uitgevoerd door H.J.T.M. Corthals, psychiater. Het onderzoek bestond uit een anamnese, lichamelijk en psychiatrisch onderzoek en een laboratoriumonderzoek. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een verslag van bevindingen van 7 juni 2016. In dat psychiatrisch rapport is op basis van alle klinisch relevante gegevens de diagnose ‘misbruik van alcohol in ruime zin’ gesteld. Corthals heeft zich op het standpunt gesteld dat een forse mate van gewenning aan alcohol moet worden aangenomen, omdat de torenhoge waarden van het ademalcoholgehalte bij [wederpartij] als regel niet worden aangetroffen bij naïeve drinkers. Daarbij heeft hij betrokken dat vanaf een promillage van 3 of hoger bij een naïeve drinker de dood kan intreden. Verder heeft hij daarbij betrokken dat [wederpartij] in de avond en nacht voorafgaande aan de aanhouding dermate veel alcohol heeft gedronken dat het onwaarschijnlijk is dat zij doorgaans gewend was om sociaal alcohol te gebruiken. Corthals heeft gesteld dat sprake moet zijn geweest van fors controleverlies, hetgeen alleen kan worden opgebouwd na een voorafgaande langdurige periode van overmatig alcoholgebruik.

Bij besluit van 16 juni 2016 heeft het CBR de uitslag van het onderzoek aan [wederpartij] medegedeeld.

5.    Bij het besluit van 13 juli 2016 heeft het CBR het rijbewijs van [wederpartij] op grond van artikel 134, tweede lid, van de Wvw, in samenhang met artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) en paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000, ongeldig verklaard, omdat [wederpartij] vanwege alcoholmisbruik ongeschikt is voor het besturen van een motorrijtuig. Aan dat oordeel heeft het CBR het hiervoor genoemde psychiatrisch rapport van Corthals ten grondslag gelegd.

6.    Op verzoek en in opdracht van [wederpartij] heeft M. Kazemier, psychiater, hangende de bezwaarprocedure een nieuw psychiatrisch onderzoek bij haar uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapportage. Deze rapportage van 11 augustus 2016 is in bezwaar in het geding ingebracht. Kazemier bestrijdt het standpunt van Corthals dat sprake is van ‘alcoholmisbruik in ruime zin’. Dat standpunt is volgens hem alleen gebaseerd op het veel te hoge alcoholpromillage dat bij [wederpartij] bij haar aanhouding is geconstateerd en het argument dat dergelijke hoge waarden doorgaans niet bij een naïeve drinker worden gevonden. Een eenmalige uitschieter geeft echter onvoldoende onderbouwing om te komen tot die diagnose. [wederpartij] heeft mogelijk enige tolerantie opgebouwd, maar die tolerantie is niet pathologisch. Weliswaar is sprake geweest van fors controleverlies, maar dit controleverlies duidt juist op intolerantie als gevolg van het eenmalige extreme alcoholgebruik. Dat [wederpartij] zoveel kon drinken kan te maken hebben met een aanvankelijk vertraagde opname die te relateren is aan de opwindingstoestand waarin zij verkeerde als gevolg van de terugkeer van haar broer uit Afrika en de ernstige, zorgelijke toestand van haar moeder, aldus Kazemier.

7.    Op verzoek van het CBR heeft Corthals een reactie op de rapportage van Kazemier gegeven. In deze reactie van 26 september 2016 geeft Corthals onder meer te kennen dat hij de opmerking over de vertraagde opname die is te relateren aan opwindingstoestand waarin [wederpartij] verkeerde, in het geheel niet kan thuisbrengen en dat die opmerking ook niet wordt onderbouwd. Daarnaast heeft Corthals zich op het standpunt gesteld dat het werkelijke promillage nadat [wederpartij] is gestopt met alcoholinname nog hoger moet zijn geweest, omdat zij na die inname nog een aantal uren heeft geslapen of gerust. Corthals vermoedt dat dit promillage meer dan 3 is geweest. Een dergelijk promillage zou bij een naïeve of sociale drinker theoretisch tot een comateuze toestand hebben kunnen leiden en acht hij bij een naïeve drinker onwaarschijnlijk. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat hoe hoger het promillage bij aanhouding is geweest, des te groter de kans is dat sprake is van alcoholmisbruik. Het extreme controleverlies dat [wederpartij] de bewuste avond heeft gehad, is één van de criteria van alcoholafhankelijkheid, aldus Corthals.

8.    Bij het besluit op bezwaar van 15 november 2016 heeft het CBR zich op het standpunt gesteld dat de rapportage van Kazemier van 11 augustus 2016, mede gelet op de reactie van Corthals daarop van 26 september 2016, geen aanleiding geeft voor de conclusie dat het verslag van bevindingen van Corthals van 7 juni 2016 naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daar niet op heeft mogen baseren.

9.    Bij brief van 29 november 2016 heeft Kazemier gereageerd op de reactie van Corthals van 26 september 2016. Daarin stelt hij zich in essentie op het standpunt dat het controleverlies niet is gerelateerd aan alcoholafhankelijkheid, maar aan de uitzonderlijke emotionele toestand waarin zij verkeerde. Volgens Kazemier is daardoor vermoedelijk acute tolerantie opgetreden als beschreven in het rapport van het National Institute on Alcohol Abuse and Alcoholism (nr. 28 april 1995), die [wederpartij] in staat stelde de extreme hoeveelheid alcohol te drinken. Juist bij een eenmalige uitschieter zoals hier aan de orde dienen de omstandigheden die tot dit uitzonderingsgedrag aanleiding hebben gegeven, te worden onderzocht. Kazemier concludeert dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ in psychiatrische zin niet kan worden gesteld, omdat daarvoor geen enkele aanwijzing is. Daarbij wijst hij erop dat ook de bloedwaarden niet wijzen op chronisch alcoholgebruik.

10.    Op verzoek van het CBR heeft Corthals bij brief van 16 januari 2017 een reactie gegeven op de bovenstaande brief van Kazemier. Corthals heeft te kennen gegeven goed op de hoogte te zijn van de door [wederpartij] genoemde richtlijn ‘Diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen’ (hierna: richtlijn) en ernaar te streven om een diagnostische conclusie op objectieve wijze te onderbouwen. Hij wijst erop dat in de richtlijn evenwel ook nadrukkelijk staat vermeld dat zich bij de diagnostiek in het kader van een keuring - anders dan bij diagnostiek die wordt verricht om in de behandelpraktijk behandeldoelstellingen te formuleren - verschillende problemen voordoen. In dat verband heeft hij zich op het standpunt gesteld dat een auto-anamnese als regel minder of niet betrouwbaar is, omdat de betrokkene belang heeft bij het behouden van het rijbewijs. Laboratoriumparameters, zoals het bloedalcoholgehalte, bieden op zichzelf een betrekkelijk objectieve maat. Problematisch daarbij is echter dat het bloed ten behoeve van de keuring vaak pas maanden na de aanhouding wordt afgenomen. Indien na de aanhouding geen alcohol meer wordt gebruikt, kunnen de bloedwaarden normaliseren en zijn er geen afwijkingen meer te vinden. De CDT, een specifieke marker voor alcoholmisbruik, kan al binnen twee weken normaliseren, aldus Corthals. Dat kan ertoe leiden dat, ondanks dat de laboratoriumparameters geen afwijking vertonen, op grond van andere gegevens toch de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ wordt gesteld.

Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het veronderstelde promillage van 3 of meer een extrapolatie is van het gemeten promillage bij de aanhouding. De lichaamsstofwisseling verwerkt globaal één consumptie per anderhalf uur en bij gewenning sneller. [wederpartij] werd aangehouden met een promillage van 2,45. Enkele uren daarvoor zou het promillage dus goed 3 of meer geweest kunnen zijn, aldus Corthals. Het begrip ‘acute tolerantie’ waarnaar Kazemier heeft verwezen, heeft nauwelijks betekenis in de klinische praktijk en is een perifeer concept. Corthals komt op grond van het door Kazemier aangehaalde rapport van het National Institute on Alcohol Abuse and Alcoholism tot de conclusie dat acute tolerantie in dit geval niet aan de orde is, omdat de discrepantie tussen het gemeten alcoholpromillage en de door [wederpartij] ervaren lichamelijke verschijnselen te groot is. Bovendien is volgens Corthals in het rapport vermeld dat een dergelijke, bijzondere vorm van tolerantie geen tolerantie betreft voor alle effecten van alcohol maar slechts om tolerantie voor een of enkele effecten van het alcoholgebruik.

11.    Bij brief van 8 februari 2017 heeft Kazemier te kennen gegeven dat Corthals zijn diagnose niet kan baseren op de doorgaans onbetrouwbare anamnese en het na maanden uitgevoerde bloedonderzoek. Dat [wederpartij] eenmalig teveel heeft gedronken dient niet, zoals Corthals heeft gedaan, te worden verklaard als tolerantie, maar dient te worden gezien in relatie tot de omstandigheden die tot dit uitzonderingsgedrag aanleiding hebben gegeven. In dat verband wijst Kazemier nogmaals op de vertraagde werking van de maag bij stress waardoor de alcohol ook vertraagd in het bloed kan zijn opgenomen.

12.    Bij e-mail van 23 februari 2017 heeft Corthals te kennen gegeven dat het hoge alcoholgehalte niet de enige factor is waarop zijn diagnose steunt, nu ook de contextvariabelen zijn meegewogen. Hij heeft naast de hoogte van het promillage ook de wijze waarop dit alcoholgehalte is opgebouwd, het gedrag dat zij nadien vertoonde en andere contextvariabelen meegenomen. Dat is volgens hem ook noodzakelijk, omdat hele hoge alcoholgehaltes niet per definitie wijzen op een onderliggend alcoholprobleem. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat de onbetrouwbaarheid van een anamnese in het geval van alcoholproblemen doorgaans betrekking heeft op vragen naar het alcoholprobleem zelf, terwijl de rest van de anamnese grotendeels betrouwbaar is.

De uitspraak van de rechtbank

13.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR de psychiatrische rapportage van Corthals niet aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in de rapportage onvoldoende inzichtelijk is gemaakt dat sprake is van alcoholtolerantie en dus van alcoholmisbruik in ruime zin. De enige onderbouwing die Corthals voor die conclusie geeft is de hoeveelheid alcohol die [wederpartij] heeft gedronken de uren voorafgaande aan de aanhouding dan wel het bij haar gemeten alcoholpromillage ten tijde van de aanhouding. Naar het oordeel van de rechtbank is dat onvoldoende om de conclusie ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ te kunnen dragen.

Hoger beroep

14.    Het CBR betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het de psychiatrische rapportage van Corthals niet aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe voert het CBR aan dat de rechtbank een te beperkte uitleg heeft gegeven aan de bevindingen in de rapportage. Zo is de bevinding dat het promillage alcohol meer dan 3 moet zijn geweest, niet slechts een aanname. Niet valt in te zien dat de keurend psychiater de afbraak van de alcohol door tijdsverloop tussen het begin van het alcoholgebruik en het alcoholonderzoek niet in zijn diagnose had mogen betrekken.

15.    Het CBR heeft in aanvulling op het hoger beroep een nadere toelichting van psychiater Corthals van 8 januari 2018 overgelegd. Daarin heeft hij - samengevat weergegeven - toegelicht dat, gelet op het feit dat [wederpartij] nog een aantal uren heeft gerust na inname van de alcohol en voordat zij besloot om in de auto te stappen, het alcoholpromillage bij [wederpartij] toen zij naar bed ging nog hoger moet zijn geweest. Hij vermoedt een promillage rond de drie tot drie-en-een-half. Gelet op de tijdsspanne schat hij in dat [wederpartij] ten minste drie hele flessen wijn heeft gedronken, waarschijnlijk meer. Het is volgens hem moeilijk voorstelbaar dat een vrouw van deze leeftijd, die gewend is om 12 alcoholeenheden per week te drinken, slechts bij wijze van eerste en enige uitzondering drie hele flessen wijn tot zich neemt. Verder heeft Corthals toegelicht dat onder keurend psychiaters in het algemeen consensus bestaat over het feit dat de hoogte van het alcoholpromillage op zich al een aanwijzing is voor alcoholmisbruik en dat de aanwijzing sterker wordt naar mate het promillage hoger is. Naar mate het promillage hoger is, wordt het steunbewijs minder relevant maar niet onbelangrijk.

Benoeming van een onafhankelijk deskundige

16.    Bij de Afdeling komen regelmatig zaken binnen zoals die van [wederpartij], waarbij het CBR heeft besloten tot intrekking van een rijbewijs van een bestuurder, omdat deze - kort gezegd - met een te hoog alcoholpromillage een motorvoertuig heeft bestuurd. De intrekking van het rijbewijs is gebaseerd op een psychiatrische rapportage waarbij in veel gevallen wordt geconcludeerd dat sprake is van ‘alcoholmisbruik in ruime zin’. In een deel van de zaken wordt deze diagnose enkel gebaseerd op de anamnese, in een ander deel van de zaken worden daarbij andere omstandigheden betrokken. Het is niet ongebruikelijk dat de appellerende partij - de bestuurder van wie het rijbewijs is ingetrokken - een psychiatrisch tegenrapport overlegt waarin de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ wordt bestreden. In deze context bezien heeft de Afdeling het wenselijk geacht om in algemene zin meer inzicht te krijgen in de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ als ook specifiek in de thans aanhangige zaak waarin deze diagnose ten grondslag ligt aan de intrekking van het rijbewijs.

17.    Gelet op het voorgaande heeft de Afdeling aan partijen het voornemen als bedoeld in artikel 8:47, derde lid, van de Awb bekend gemaakt om dr. A. Korzec, gespecialiseerd psychiater op het gebied van alcoholproblematiek, als deskundige te benoemen. Daarbij heeft de Afdeling aan partijen ook de aan deze deskundige te stellen conceptvragen voorgelegd. Partijen hebben desgevraagd te kennen gegeven geen bezwaren te hebben tegen de voorgestelde deskundige en tegen de voorgestelde vragen. Daarop heeft de Afdeling Korzec op grond van artikel 8:47, eerste lid, van de Awb benoemd voor het instellen van een onderzoek.

Vragen aan de onafhankelijk deskundige

18.    De Afdeling heeft Korzec verzocht om de volgende vragen te beantwoorden:

"1. Wat houdt volgens u de diagnose "alcoholmisbruik in ruime zin" in?

2. Is de diagnose "alcoholmisbruik in ruime zin" een in uw vakgebied erkende diagnose?

3. Kunt u het verschil duiden tussen de diagnose alcoholmisbruik in de zin van de DSM en de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin ten behoeve van CBR-zaken?

4. Ingeval de DSM-IV-TR classificatie geen aanleiding geeft voor de diagnose "alcoholmisbruik", kan dan volgens u toch de diagnose "alcoholmisbruik in ruime zin" worden gesteld?

a. Zo ja, op grond van welke gegevens?

b. Kan deze diagnose worden gesteld uitsluitend op basis van de anamnese in combinatie met een door de politie gemeten sterk verhoogd ademalcoholgehalte?

In hoeverre kunnen in het proces-verbaal opgenomen observaties van de politie (bijvoorbeeld spreken met dubbele tong, geen vaste tred) een rol spelen?

c. Ingeval uit het laboratoriumonderzoek (onder meer de CDT-, ASAT- en ALAT-waarden) geen aanwijzingen naar voren komen voor stoornissen in het alcoholgebruik en ook lichamelijk onderzoek geen aanwijzingen daarvoor oplevert, kan dan toch op basis van de anamnese de diagnose "alcoholmisbruik in ruime zin" worden gesteld? Met andere woorden, is naast de resultaten uit de anamnese nog ander ondersteunend ‘hard’ bewijs nodig om tot de diagnose "alcoholmisbruik in ruime zin" te komen?

5. In de onderhavige zaak stelt de keurende psychiater zich op het standpunt dat het alcoholpromillage bijzonder hoog is en dat dit, in combinatie met het ontbreken van ernstige intoxicatieverschijnselen (ziekenhuisopname, in coma raken, risico op overlijden), duidt op tolerantie die is opgebouwd. Deelt u deze conclusie? U wordt verzocht daarbij te betrekken dat onenigheid bestaat over het aantal alcoholeenheden dat leidt tot ernstige intoxicatieverschijnselen.

6. In de onderhavige zaak is door [wederpartij] een contra-expertise ingebracht, waarin de door de keurend psychiater gestelde diagnose "alcoholmisbruik in ruime zin" wordt betwist. Kort gezegd wordt daarin gesteld dat de verhoogde alcoholinname een eenmalig incident betreft. De omstandigheid dat bij [wederpartij] een dergelijk hoog promillage is gemeten, terwijl bij haar geen ernstige intoxicatieverschijnselen zijn opgetreden, schrijft de contra-expert toe aan de opwindingstoestand waarin zij verkeerde. Volgens de contra-expert heeft deze opwindingstoestand in dit concrete geval tot ‘acute tolerantie’ geleid.

a. Is het mogelijk dat bij een opwindingstoestand ‘acute tolerantie’ ontstaat, waardoor ernstige intoxicatieverschijnselen uitblijven?

b. Acht u het in het onderhavige geval aannemelijk dat het een incident betreft?

Deelt u, met andere woorden, het standpunt van de psychiater van de contra-expertise?

7. Tot slot: Kunt u zich vinden in de diagnose van de voor het CBR keurend psychiater?"

Het deskundigenverslag

19.    Korzec heeft op 6 juni 2018 een deskundigenverslag aan de Afdeling uitgebracht. In dat verslag heeft hij eerst de algemene vragen 1 tot en met 4 beantwoord, daarna enkele begripsmatige aanvullingen gedaan en tot slot de vragen 5 tot en met 7 beantwoord. Hieronder zal nader worden ingegaan op het verslag van Korzec.

19.1.    In antwoord op de eerste vraag heeft Korzec uiteengezet dat verschil bestaat tussen de termen ‘diagnose’ en ‘classificatie’. Diagnose verwijst naar de medische eindconclusie van een clinicus over een stoornis bij een individu. Het betreft de vaststelling van de aard van een ziekte op grond van verschijnselen zoals klachten, problemen en symptomen die de clinicus vaststelt. Classificatie verwijst naar enerzijds de theoretische classificatie van ziektesyndromen en anderzijds naar het toewijzen van een psychische stoornis bij een patiënt aan een beschreven categorie. Alcoholmisbruik is in de DSM-systematiek een classificatie en geen diagnose.

De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ wordt in twee betekenissen gebruikt. Ten eerste als een beschrijvende diagnose door keurende psychiaters en CBR-medewerkers in het geval er onvoldoende criteria zijn voor de diagnose alcoholafhankelijkheid of alcoholmisbruik, maar er wel voldoende symptomen of observaties aanwezig zijn die voor de clinicus doorslaggevend zijn om te concluderen dat er sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen. Ten tweede kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ worden gebruikt als toewijzing van een stoornis bij een individu aan het DSM-classificatiesysteem.

19.2.    Voorts heeft Korzec uiteengezet dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ een in zijn vakgebied zelden gebruikte diagnose is. De classificatie ‘alcoholmisbruik’ is in 2014 uit de DSM-systematiek verwijderd. Deze classificatie is samengevoegd met ‘alcoholafhankelijkheid’ en vervangen door de DSM-5 classificatie ‘stoornis in alcoholgebruik’. Aan deze verandering ligt ten grondslag dat de betrouwbaarheid en validiteit van de classificatie ‘misbruik van alcohol’ als onvoldoende werd beschouwd. Ook was gebleken dat sommige criteria van de stoornis ‘misbruik van alcohol’ een ernstiger deel van de verslavingsdimensie vertegenwoordigen dan sommige criteria van de stoornis ‘alcoholafhankelijkheid’.

19.3.    Ten aanzien van het verschil tussen de diagnose alcoholmisbruik in de zin van de DSM en de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin ten behoeve van CBR-zaken merkt Korzec allereerst op dat hij uitgaat van het begrip alcoholmisbruik in de zin van de DSM IV-classificatie.

Korzec heeft vervolgens uiteengezet dat alcoholmisbruik in de zin van de DSM geen diagnose is, maar een classificatie. Beoordeeld dient te worden of is voldaan aan ten minste één van de vier criteria van de classificatie alcoholmisbruik, om die classificatie te mogen vaststellen. Deze criteria zijn: (1) herhaaldelijk gebruik van het middel met als gevolg dat het niet meer lukt te voldoen aan verplichtingen op werk, school of thuis, (2) herhaaldelijk gebruik van het middel in situaties waarbij het fysiek gevaarlijk is (bijvoorbeeld rijden onder invloed), (3) herhaaldelijk in samenhang met het middel in aanraking komen met justitie en (4) voortdurend gebruik van het middel ondanks aanhoudende of terugkerende problemen veroorzaakt of verergerd door de effecten van het middel.

De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ ten behoeve van CBR-zaken is een beschrijvende diagnose waarbij alle gegevens worden gebruikt die wijzen in de richting van problemen rond alcoholgebruik, terwijl aanwijzingen dat het onwaarschijnlijk is dat bij betrokkene sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen niet aanwezig zijn.

19.4.    Volgens Korzec kan de beschrijvende diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ ook worden gesteld als niet aan één of meer van de criteria van de DSM is voldaan en de classificatie ‘alcoholmisbruik’ dus niet kan worden gesteld. Daarbij stelt Korzec zich op het standpunt dat, omdat de betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is, de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen verkregen kan worden met de hulp van meerdere, indirecte aanwijzingen. Deze bijkomende kenmerken die de diagnose ondersteunen kunnen volgens hem onder meer zijn de omstandigheden van de aanhouding, het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol, afwijkende bloedwaarden die zich voordoen bij mensen met een chronische hoge consumptie en lichamelijke afwijkingen die zich voordoen bij chronisch overmatig alcoholgebruik. Voorts stelt Korzec zich op het standpunt dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet uitsluitend kan worden gesteld op grond van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte.

Korzec stelt zich verder op het standpunt dat in het proces-verbaal opgenomen observaties van de politie een rol kunnen spelen in de diagnose. Een anamnese in combinatie met observaties kan leiden tot een classificatie "alcoholmisbruik" onder de DSM-IV. Daarnaast kunnen contextuele zaken die in het proces-verbaal zijn genoteerd een aanwijzing zijn voor aanwezigheid van alcoholproblemen. Naast de anamnese zijn een of meerdere afzonderlijke ondersteunende aanwijzingen nodig om de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ te stellen. Indien laboratoriumonderzoek geen afwijkende resultaten geeft, kan de diagnose toch worden gesteld als er meerdere aanwijzingen uit het onderzoek naar voren komen die de diagnose waarschijnlijker maken.

19.5.    In aanvulling op de algemene vragen die de Afdeling heeft gesteld, acht Korzec bij de beoordeling van de diagnostiek van stoornissen in het alcoholgebruik voorts het volgende van belang.

Niet-afwijkende laboratoriumuitslagen kunnen niet worden gebruikt als aanwijzingen die pleiten tegen het stellen van een alcoholgerelateerde diagnose. De reden daarvoor is dat betrokkenen meestal na de aanhouding zijn gestopt met overmatig drankgebruik. De afwijkingen in het bloed zijn meestal na drie weken abstinentie verdwenen. Het bloedonderzoek en de keuring door de psychiater vinden meestal pas enkele maanden na de aanhouding plaats.

Korzec wijst voorts op de Level of response to alcohol (LRA), waarmee de aan- of afwezigheid van tolerantie kan worden vastgesteld. Aan betrokkene wordt de vraag gesteld na hoeveel alcoholische eenheden deze een effect merkt. Een LRA van 4 of meer wijst op tolerantie.

Tot slot wijst Korzec op het Mellanby-effect. Daarmee wordt het verschijnsel genoemd dat de betrokkene bij het drinken van alcohol zich alleen dronken voelt als de alcoholspiegel stijgt en zich niet meer dronken voelt als de alcoholbloedspiegel daalt.

19.6.    In antwoord op de vijfde vraag duidt Korzec ernstige intoxicatie aan met een promillage van 1,5 tot 2,5. Dit promillage komt overeen met 10 alcoholeenheden binnen twee uur gedronken, waarbij moet worden aangetekend dat bij vrouwen het promillage overeenkomt met een lager aantal alcoholeenheden. Vanaf een promillage van 3 tot 4 is volgens Korzec sprake van alcoholvergiftiging. Dat is een ernstige, potentieel dodelijke stoornis waarbij ziekenhuisopname, in coma raken en risico op overlijden bestaat.

Ten aanzien van de onderhavige zaak stelt Korzec zich op het standpunt dat het alcoholpromillage bij [wederpartij] bijzonder hoog is. Hij acht het waarschijnlijk dat het promillage nog veel hoger was toen zij eerder die dag ging slapen. [wederpartij] heeft de hele nacht doorgedronken, waarbij zij waarschijnlijk veel meer dan 10 alcoholische eenheden heeft genuttigd. Korzec onderschrijft het door Corthals ingenomen standpunt dat het hoge alcoholpromillage in combinatie met het langdurig drinken en (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen ten tijde van de aanhouding duidt op tolerantie. Daarbij wijst hij erop dat de omstandigheid dat [wederpartij] nog een stuk heeft gereden voordat zij een ongeval veroorzaakte evenzeer een aanwijzing is voor de aanwezigheid van tolerantie.

Daarnaast geeft Korzec aan dat er aanwijzingen zijn van een verminderd effect van alcohol en aanwijzingen uit de anamnese van doordrinken en steeds meer te moeten drinken om het gewenste effect te moeten bereiken. Daarmee wordt voldaan aan de vereisten van het begrip tolerantie zoals omschreven in de DSM.

Tot slot merkt Korzec op dat de variabiliteit tussen het aantal alcoholeenheden dat leidt tot intoxicatieverschijnselen nogal groot is. Bij vrouwen gelden in dit verband andere regels dan bij mannen. De geoefendheid om steeds meer alcohol te drinken, is slechts één van de factoren. Dat [wederpartij] niet merkte hoe dronken zij was, is waarschijnlijk het gevolg geweest van het Mellanby-effect.

19.7.    Kazemier heeft gesteld dat de opwindingstoestand bij [wederpartij] heeft geleid tot acute tolerantie. Korzec stelt dienaangaande dat het verschijnsel ‘acute tolerantie’ voorkomt bij extreme stress, bijvoorbeeld in oorlogssituaties. Korzec stelt zich op het standpunt dat in dit geval te weinig aanwijzingen bestaan dat [wederpartij] is gaan rijden onder invloed van acute stress.

Voorts kan hij zich verenigen met het standpunt van Kazemier dat de excessieve alcoholinname op de dag van de aanhouding een incident betrof, maar Korzec acht het onwaarschijnlijk dat [wederpartij] met dergelijke hoge bloedalcoholgehaltewaarden kon autorijden zonder een gemiddeld hogere inname van alcohol dan door haar bij de keuring vermeld. Volgens Korzec blijkt niet dat [wederpartij] een geschiedenis van alcoholmisbruik had, maar is het waarschijnlijk dat zij na een nachtlang excessief te hebben gedronken een paniekaanval heeft doorgemaakt en in een impuls is gaan autorijden. Paniekaanvallen en andere angststoornissen zijn bekende complicaties van overmatig alcoholgebruik.

19.8.    Korzec komt tot de slotsom dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ en kan zich derhalve verenigen met de diagnose van psychiater Corthals.

Zienswijze en verzoek [wederpartij]

20.    Bij brief van 18 juni 2018 heeft [wederpartij] een zienswijze ingediend. Daarin heeft zij gewezen op een op 4 september 2016 uitgezonden radiofragment uit het radioprogramma ‘Reporter radio’, waarin Korzec wordt geïnterviewd over psychiatrische onderzoeken in het kader van CBR-procedures. Volgens [wederpartij] heeft Korzec zich in dat gesprek op het standpunt gesteld dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet bestaat. In dat licht bezien moet worden getwijfeld aan het standpunt dat hij thans in het deskundigenverslag heeft ingenomen, aldus [wederpartij]. Zij verzoekt de Afdeling om het deskundigenverslag van Korzec om die reden buiten beschouwing te laten en een nieuwe deskundige te benoemen.

20.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2287) mag een bestuursrechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van de deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.

20.2.    De Afdeling overweegt dat voor de afdoening van het hoger beroep niet van belang is op welke wijze Korzec zich in het radioprogramma heeft geuit over de wenselijkheid van de richtlijn waaraan hij heeft meegeschreven. Om die reden zal de Afdeling de interviewer in het genoemde radioprogramma, anders dan [wederpartij] ter zitting heeft verzocht, niet als getuige oproepen en horen. De richtlijn is door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (hierna: NVvP) opgesteld om psychiaters die een keuring uitvoeren in opdracht van het CBR te voorzien van informatie en een methode om tot een zorgvuldig klinisch oordeel te kunnen komen. Naar het oordeel van de Afdeling is niet gebleken dat Korzec bij de beantwoording van de aan hem voorgelegde vragen de richtlijn niet als uitgangspunt heeft genomen. Daarnaast geldt dat hetgeen Korzec in het radioprogramma heeft gezegd over de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’, in lijn is met hetgeen hij in het rapport heeft vermeld, namelijk dat deze diagnose niet als classificatie voorkomt in de DSM-classificatiesystematiek. Dit onderscheid naar de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ bij CBR-keuringen en de classificatie ‘stoornis in alcoholgebruik’ in de DSM-systematiek is verklaard in de richtlijn, waar is uiteengezet dat het onderzoek ten behoeve van het classificeren in de DSM-systematiek een behandeldoel dient en het in opdracht van het CBR uitgevoerde onderzoek naar ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ is gericht op het algemene belang van de verkeersveiligheid. Niet is gebleken dat het verslag van Korzec in zoverre onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. De slotsom is dus dat het verzoek van [wederpartij] om het rapport buiten beschouwing te laten dan wel een nieuwe deskundige te benoemen dan wel de interviewer als getuige te horen, wordt afgewezen.

Inhoudelijke bezwaren van [wederpartij] tegen het deskundigenverslag

21.    [wederpartij] betoogt daarnaast in een aanvullende reactie op het verslag van Korzec van 9 november 2018 dat er geen indirecte aanwijzingen of bijkomende kenmerken zijn, zodat de diagnose van Korzec uitsluitend steunt op de vaststelling van een verhoogd ademalcoholgehalte. Daartoe voert zij aan dat zij ten tijde van de aanhouding hevige intoxicatieverschijnselen vertoonde en sterk onder invloed van alcohol was. Zij was ten tijde van de aanhouding volledig dronken en voelde zich die ochtend ziek. Verder heeft zij geen grote afstand met de auto afgelegd, maar slechts 300 meter gereden voordat zij een bromfietser aanreed. Het voorgaande wijst volgens [wederpartij], anders dan Korzec heeft gesteld, juist op de afwezigheid van alcoholtolerantie. Ook is zij, zoals zij ook aan Corthals heeft gemeld, in de loop der jaren niet meer gaan drinken. Daarmee kan zij zich niet vinden in de conclusie van Korzec dat uit de anamnese blijkt dat sprake is van doordrinken en steeds meer te moeten drinken om het gewenste effect te blijven bereiken. Tot slot heeft Korzec in de diagnose ten onrechte niet betrokken dat zij op de dag van de aanhouding geen werkverplichtingen had. De conclusie van Korzec is dan ook niet houdbaar, aldus [wederpartij]. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een rapport van psychiater B. Bakker overgelegd. Bakker heeft zich - samengevat weergegeven - op het standpunt gesteld dat de stellingen van Korzec berusten op theoretische aannames en dat het ontbreken van enig ondersteunend bewijs niet door Korzec is meegenomen.

Algemene uitgangspunten voor de beoordeling van psychiatrische rapporten ten behoeve van CBR-keuringen

22.    De Afdeling heeft het wenselijk geacht om in meer algemene zin inzicht te krijgen in de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’. Op basis van het door Korzec opgestelde deskundigenverslag formuleert de Afdeling de volgende algemene uitgangspunten voor de beoordeling van een psychiatrisch rapport in het kader van CBR-keuringen.

23.    Het diagnosticeren van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen is gericht op het algemene belang van de verkeersveiligheid. De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ ten behoeve van CBR-zaken is een beschrijvende diagnose waarbij alle gegevens worden gebruikt die wijzen in de richting van problemen rond alcoholgebruik, terwijl aanwijzingen dat het onwaarschijnlijk is dat bij betrokkene sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen niet aanwezig zijn. Om tot een diagnose te kunnen komen heeft de psychiater de anamnese, het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, en het laboratoriumonderzoek als instrumenten tot zijn beschikking.

De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ kan in de praktijk niet uitsluitend worden gesteld op grond van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte. Reden daarvoor is dat de betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is, omdat de bestuurder in kwestie het rijbewijs doorgaans wenst te behouden. Verder is het ademalcoholgehalte steeds een momentopname. Daarom kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor aanwezigheid van alcoholproblemen. Deze aanwijzingen kunnen onder meer worden gevonden in de omstandigheden van de aanhouding. Daarbij valt te denken aan contextuele zaken of observaties van de verbalisanten, zoals het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen tijdens de aanhouding, die in het proces-verbaal zijn genoteerd. Daarnaast is het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol een aanwijzing voor alcoholtolerantie en daarmee voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol. In dat verband kan worden gedacht aan het kunnen besturen van een auto onder invloed van hoge promillages alcohol.

Voorts zijn afwijkende bloedwaarden die voorkomen bij mensen met een chronisch hoge alcoholconsumptie een aanwijzing voor de aanwezigheid van alcoholproblemen. Het ontbreken van dergelijke afwijkende bloedwaarden in de laboratoriumuitslagen betekent daarentegen niet dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet kan worden gesteld, omdat enkele weken alcoholabstinentie al kan leiden tot normalisering van de bloedwaarden.

De omstandigheid dat bij de aanhouding mogelijk geen excessieve alcoholinname is geconstateerd, leidt voorts niet zonder meer tot de conclusie dat geen sprake kan zijn van alcoholmisbruik in ruime zin. Tot slot dient de aanwezigheid van acute tolerantie als gevolg van de opwindingstoestand van de alcoholgebruiker niet snel te worden aangenomen, nu dit verschijnsel alleen voorkomt bij extreme stress, bijvoorbeeld in oorlogssituaties.

De Afdeling zal in het licht van het vorenstaande deze zaak beoordelen.

Inhoudelijke beoordeling van het deskundigenverslag

24.    Het door Korzec ingenomen standpunt dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen kan worden gesteld als naast een anamnese ook andere aanwijzingen aanwezig zijn die deze diagnose ondersteunen, is tussen partijen niet in geschil. Partijen verschillen in dit concrete geval over de vraag of Korzec bijkomende aanwijzingen in aanmerking heeft genomen op grond waarvan hij de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ heeft kunnen stellen.

24.1.    Korzec heeft in zijn verslag uiteengezet dat het bij [wederpartij] ten tijde van de aanhouding geconstateerde alcoholpromillage bijzonder hoog was, namelijk 2,45 ‰, en geconcludeerd dat bij [wederpartij] ten tijde van de aanhouding intoxicatieverschijnselen (relatief) ontbraken. Dit is volgens Korzec een aanwijzing die duidt op tolerantie voor alcohol. [wederpartij] had die avond en nacht naar haar zeggen tussen ongeveer 23:00 uur en 6:30 uur gedronken. Omdat [wederpartij] na de alcoholinname enige tijd heeft gerust en in die tijd al enige afbraak van alcohol in het lichaam moet hebben plaatsgevonden, komt Korzec tot de conclusie dat het alcoholpromillage aan het einde van de nacht, voordat [wederpartij] ging rusten, nog veel hoger moet zijn geweest dan het alcoholpromillage dat bij haar aanhouding is geconstateerd. Korzec stelt zich op het standpunt dat [wederpartij] die avond en nacht moet hebben doorgedronken en zij waarschijnlijk veel meer dan 10 alcoholeenheden moet hebben genuttigd. Een dergelijke alcoholinname over een langdurige periode is volgens Korzec eveneens een aanwijzing voor tolerantie.

Korzec heeft voorts in het gegeven dat [wederpartij] nog met haar auto heeft kunnen rijden en enige afstand met die auto had kunnen afleggen ondanks die hoge alcoholinname eveneens een aanwijzing aanwezig geacht die duidt op alcoholtolerantie.

Korzec heeft in de genoemde aanwijzingen aanleiding gezien om tot de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ te komen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft Korzec aldus onder vermelding van bijkomende aanwijzingen inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij tot deze conclusie is gekomen.

24.2.    In hetgeen door [wederpartij], mede onder verwijzing naar de rapportages van Kazemier en Bakker, is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de conclusie van Korzec niet kan worden gevolgd. Daartoe overweegt de Afdeling dat, anders dan [wederpartij] onder verwijzing naar de rapportage van Bakker heeft aangevoerd, de diagnose van Korzec niet uitsluitend steunt op de vaststelling van een verhoogd ademalcoholgehalte. Deze steunt ook op de gegevens die zijn verkregen uit de anamnese en de aanwijzingen, hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 24.1. Verder overweegt de Afdeling dat, anders dan [wederpartij] onder verwijzing naar de rapportage van Kazemier heeft gesteld, niet aannemelijk is geworden dat bij haar acute tolerantie is opgetreden als gevolg van de uitzonderlijke emotionele toestand waarin zij verkeerde. Hoewel de excessieve alcoholinname voorafgaand aan de aanhouding volgens Korzec waarschijnlijk een eenmalig incident was, onderschrijft hij haar stelling niet dat het ontbreken van intoxicatieverschijnselen het gevolg is van de opwindingstoestand waarin zij verkeerde. Korzec heeft uiteengezet dat het waarschijnlijker is dat zij na een nacht lang excessief drinken een paniekaanval heeft gehad en in een impuls is gaan autorijden. Paniekaanvallen zijn volgens Korzec bekende complicaties van overmatig alcoholgebruik. Tot slot heeft hij uiteengezet dat het onwaarschijnlijk is dat [wederpartij] met een dergelijk hoog ademalcoholgehalte kon autorijden zonder een doorgaans gemiddeld hogere inname van alcohol dan door haar bij de keuring vermeld. Hiermee heeft Korzec voldoende inzichtelijk gemaakt dat niet aannemelijk is dat bij [wederpartij] acute tolerantie is opgetreden. [wederpartij] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Haar enkele stelling, dat de opwindingstoestand waarin zij verkeerde als gevolg van de terugkeer van haar broer uit Afrika en de ernstige, zorgelijke toestand van haar moeder hebben geleid tot eenmalig excessief drinken is daarvoor onvoldoende.

De Afdeling ziet in de door [wederpartij] in hoger beroep naar voren gebrachte omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat het verslag van Korzec niet kan worden gevolgd. In het standpunt van [wederpartij] dat zij zich bij de aanhouding dronken voelde en de volgende ochtend ziek was, heeft Korzec terecht geen aanwijzing gevonden voor de conclusie dat bij [wederpartij] geen sprake was van tolerantie. Korzec heeft terecht gewezen op het hoge alcoholpromillage in combinatie met langdurig drinken en het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen ten tijde van de aanhouding. Daarbij wijst hij erop dat de omstandigheid dat [wederpartij] nog 300 meter heeft gereden voordat zij een ongeval veroorzaakte evenzeer een aanwijzing is voor de aanwezigheid van tolerantie. Dat die afstand maar 300 meter was, zij een bromfietser heeft aangereden en zij zich die ochtend ziek voelde, is onvoldoende voor de conclusie dat bij [wederpartij] geen sprake was van tolerantie. Naar het oordeel van de Afdeling heeft Korzec bij zijn conclusie kunnen betrekken dat [wederpartij] ondanks de hoge alcoholinname nog een auto kon besturen en daarmee enige afstand kon afleggen. Dat [wederpartij] de volgende dag geen werkverplichtingen had en Korzec deze omstandigheid niet heeft betrokken bij zijn beoordeling, maakt evenmin dat de conclusie van Korzec op dit punt niet kan worden gevolgd.

Voor zover [wederpartij] heeft aangevoerd dat de laboratoriumuitslagen niet afwijkend waren en daarin geen aanwijzingen waren voor alcoholmisbruik in ruime zin, heeft Korzec op inzichtelijke wijze uiteengezet dat waar afwijkende laboratoriumresultaten een aanwijzing vormen voor de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’, de omgekeerde redenering niet houdbaar is. Niet-afwijkende laboratoriumresultaten pleiten niet tegen het stellen van een diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’, omdat afwijkingen na abstinentie van alcohol na een periode van ongeveer drie weken niet meer in het bloed zijn te traceren en het bloedonderzoek maanden later is uitgevoerd.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de Afdeling van oordeel dat een psychiater op basis van zijn medische kennis over de afbraak van alcohol in het lichaam een inschatting kan maken van de alcoholinname van [wederpartij] in de avond en nacht voorafgaand aan de aanhouding. Het oordeel van de psychiater over die geschatte alcoholinname in combinatie met het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen ten tijde van de aanhouding is een bijkomende aanwijzing die de anamnese, dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin, ondersteunt.

De slotsom is dat niet gebleken dat het verslag van Korzec onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.

Oordeel van de Afdeling op het hoger beroep

25.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om de conclusie van Korzec in het verslag dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ en hij zich kan verenigen met de diagnose van psychiater Corthals, over te nemen. Dat betekent dat het CBR terecht het rijbewijs van [wederpartij] ongeldig heeft verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

26.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 november 2016 van het CBR alsnog ongegrond verklaren.

27.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 mei 2017 in zaak nr. 16/10209;

III.    verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Rijsdijk
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019

705.

BIJLAGE - Wettelijk kader

Wegenverkeerswet

Artikel 130

1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.

(…)

Artikel 131

1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:

(…)

c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.

Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.

(…)

Artikel 132

1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:

(…)

c. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.

(…)

Artikel 133

1. In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.

(…)

Artikel 134

(…)

2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.

(…)

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 27

Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:

(…)

b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.

Regeling eisen geschiktheid 2000

Artikel 2

De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000

8.8 Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)

Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.

Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.

Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.

Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.